5 7! o E o e O cc to tu 01 Alsof de ijskoude hand van een reus ze wilde pakken om ze op een andere planeet los te laten. Alsof de angst miljoenen vleugels kreeg. Windpokken zijn het in de kale berken, muzieknoten van bloed. Snikjes, versnaperingen van de wind. Samen vliegen ze naar de zon, kleine letters op het blad van de vriezeman. Requiems en elegieën. Ik ben bang. Zij zijn voortekens. Als hun broeders, de pestvogels. Voorboden van de reus die sneeuwballen rolt over de wereld en sneeuwmannen maakt, nieuwe goden, met een gezicht van twee patatten, 0* een rode biet en een opengesneden C rammenas, en met de bezem van goed en kwaad f onder de arm. Ik ben heel bang. Klokslag zijn tijd, deze stapgrage buizerd ontfermt zich over de koelege weiden; snavel in aanslag, CC voedsel op komst. UI Zijn trage gang weerstaat de kilgrauwe wind. Uit gindse bosrand omvangt hem de jacht als een prooibare geste. Winter ringt zijn domein, hij erft wat hem uit seizoensarbeid rest. Huid om huid, oog om oog, klauw om gras. Hoe hij zijn telgang verzwikt in het zicht van zijn maaltijd, zich verheft tot zijn macht. Hij verschrikt het nog inktvrije veld. m Zijn prooi loopt zich vast in een holte, eten van aarde, graan in haar schoot. De tijd neemt zich in, slikt het licht door de strot van zijn maker. C (O uj

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2021 | | pagina 27