<s
De karekiet (acrocephalus scirpaceus) niet te vergeten,
de deemoedige. Hoe en waarom hij langs de oever
boven een strook met halmen door een trilling van de wind
wordt weggeduwd, zinderend nog wel, het ergst van al.
Of sneeuw die zichzelf uitdunt, de dag erna verdwijnt.
Opgevroren paden waarlangs niets meer groeit, alles
verzonken, voor altijd weg. Elke zomerdag sterven bijen,
in een laatste kramp nauwelijks verschillend van elkaar.
En dan de torretjes, o die turbulente torren onder een dak
van herfstig bladerprak, niet wetend van de wankele
maansikkel, op grote hoogte aan het stuiteren,
rakelings langs een rotspunt, je houdt je adem in.
Soms wil je zulke dingen niet. Niet dat de zon ondergaat,
niet dat een vogel verdwijnt in een mensenmaag,
een schelp volloopt met de zee, een ster
uiteenspat onder haar eigen schedeldak.
Q>
01
K
ia
wandelend onder de bomen
keek ik omhoog want ik hoorde daar
kauwen die gauw zegden, gauw
want de dagen zijn kort, de wegen
gevaarlijk, geluk niet alleen
maar dat was de dichter
die slecht had gezocht
de kauwen riepen hun naam
in het luchtruim, ze speelden,
ze voerden gesprekken, ze knepen
zacht in het vlees van de ziel
en ik voelde, dit was al eens eerder
geweest: een zondag, een wandeling
onder de bomen, de kauwen
C en ik die hun taal
<8 niet verstond
IH