De prooi aan stukken scheuren
met gekromde snavel
het gevleugeld bidden
tot de top van een gebroken tak
zijn staart die slaat en waait
vanuit de uitkijkpost
dat onverschrokken oog
in de doornstruiken
de negendoder is verjaagd
een stem keert nooit terug
een doorn die het karkas vasthoudt
alles is ten dode opgeschreven
LLI
O
Ui
O
Ik sta in het dakvenster
uit te kijken naar zijn grijze roep
tussen de zachte regen
van het groen.
Daaraan heeft hij genoeg:
dit O dat hij niet heeft uitgebroed,
de holle klank van weemoed
als van wind in een lege fles.