Toch maar de hangbrug over. Het riekende moeras wiebelt
mee, al schommelend geraken we bij het veen vandaan.
We zijn niet alleen, een roerdomp houdt ons in het oog,
trekt zijn nek achterwaarts, stijgt op met diepe basgeluiden.
Je onzichtbaar maken is onmogelijk, het zonlicht straalt,
doodsschrik bestaat niet, er waart een ruis alsof ginds
een zee. We houden halt, zoeken het landschap af, achter
nevels in het oneindige speuren we naar weet niet wat.
Opgetild door de wind keert onverwacht de roerdomp
terug, korte kuchjes, hij klapt zijn vleugels dicht, verdwijnt
ijlings tussen de staken riet. Wij schenken elkaar een glimlach,
kijken naar de wolken en laten ze bij ons binnen, voelen
de ruimte om ons heen die ons optilt, ver boven
het moeras ons samenbrengt, vertrouwelijk bijeen.
Een meisje dat gebogen staat
over een kom vruchten.
Het wit van de knieholten
glanst onder de rok.
Zo staat de scholekster
over het gras.
Zijn snavel verborgen
in de kom.