spreeuwen worstelen zich luidruchtig door de mispelboom, het is nog vroeg, de nacht is lichtjes opgeschoven uit haar rokken, daarom lacht ze om de domme camouflage van hun vleugels, gulzig gesnater voor wat grijze vruchten en hun geteer op zand en water, nooit genoeg. denkt ze. tegen die vogels heb ik geen verweer, de slaap die ze al qj jaren heeft gespaard wordt hevig omgeploegd op zondagmorgen, boven in de takken zit er een te wachten. Q) één mispel nog, haar enige bagage. fN rs Van op een paal langs de landweg die ik passeer kortstondig oogcontact: 'Te groot voor prooi, dus laat maar gaan' lijkt ze te denken. Ik knik beleefd. Wind draait en waait de korenaren naar de regen toe. Morgen wordt gemaaid. Dan vliegt de vogel weg, onverstoord en zwierig als een meisje dat nog haar haren groeien laat, naar stilstand op een punt in de lucht dat van tevoren leek geweten. Haar vlucht bevriest. Daar hangt ze gierig, zwijgend biddend voor het eten. miFF

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2021 | | pagina 37