VEREFFENING Of De auto's razen voorbij. Soms zie ik een nummerbord even scherp, maar meestal blijft het een veeg van kleuren. Het dopp et lereffect duizelt mijn denken. Met mijn hand leun ik op de vangrail. Lang omhoog kijken lukt me niet. Soms lijkt het alsof het verkeer iets langzamer gaat rijden, maar het gaat gewoon door. Ik hurk en leg mijn hoofd op mijn knieën. Fred vond me vervelend, had hij gezegd, hij vond het ver velend dat ik het geld niet bij me had. Ik had het wel bij me gehad, maar dat geloofde hij niet. "Waar dan?" Direct stopte hij zijn hand in mijn dichtstbijzijnde broekzak, daarna in de andere. De binnenkant trok hij naar buiten. Achter het stuur hoorde ik Jordy grinniken. "Vluchtstrook," had Fred gezegd. Jordy stuurde naar de vangrail. Plots ging het portier open. Fred klikte mijn gordel los en duwde me naar buiten. Ik landde op mijn schouder en rolde door tot de vangrail. Automatisch maakte ik me zo klein mogelijk. Even vreesde ik dat de auto ook nog zou stoppen, maar ze reden door. Ogen dicht. Even weg. Uiteindelijk hoofd op knieën. Waar het geld gebleven is, weet ik niet meer. Ik kom overeind en zucht diep. De wind lijkt steeds kouder te worden. Tegelijkertijd past het licht zich aan. Alles wordt groener. Ik moet denken aan een blauwe plek van vroeger die na een paar dagen van kleur veranderde. Een dikke druppel belandt op mijn hoofd. Daarna verandert de kleur van het wegdek snel. Eerst alleen wat zwarte spikkels maar al snel is de hele snelweg een tint donkerder. De geur van rubber en teer stijgt op van het asfalt. Samen met vers gemaaid gras is dat de lucht van zomervakanties. Ik kom overeind en wil net gaan lopen. Dan hoor ik plots de motor van een voertuig vertragen. Achter me op de vluchtstrook komt een auto op me af. Zo snel als ik kan klim ik over de vangrail en ren zo ver mogelijk van de weg vandaan. Na dertig meter kijk ik achterom en zie dat de wagen alweer verdwenen is. Het klopt in mijn keel. Ik blijf ach ter de vangrail lopen, in de richting van het benzinestation. De regen druppelt nog wat na, maar ondertussen ben ik wel door weekt. Al na tien meter verstap ik me. De berm is zeer onregel matig, maar dat zie je niet omdat het gras zo hoog is. Even vrees ik dat ik niet verder kan lopen, maar de ergste pijn in mijn enkel ebt al snel weg. Het licht van het pompstation is aantrekkelijk. Als ik eenmaal daar ben, komt alles goed. Op nieuw belandt mijn voet in een kuil. Op dezelfde plek weer een steek. De constante doffe pijn herinnert me aan een gemiste kans op het veld. Vroeger hield ik van voetbal, maar alleen met mijn vriendjes op het buurtpleintje. Op het echte voetbalveld voelde ik me onge makkelijk. Ik wacht op het moment dat het allemaal weer voor bij is en ik in de kantine, met natte haren, snoep mag kopen van het geld dat ik van mijn moeder mee heb gekregen. Nooit krijg ik de bal, maar plots zie ik hem naar me toe rollen. Even kijk ik om me heen. De keeper ligt achter me en het doel is voor me. Een stoot adrenaline schiet door mijn lijf. Het enige wat ik moet doen is tegen de bal aan schieten. Met de punt van mijn schoen raak ik niet de bal maar de grond. Iets later glijdt de keeper me onderuit en grijpt de bal. Kermend blijf ik liggen. Als ik weer opsta zie ik mijn ploeggenoten naar me kijken. Ik wrijf over mijn enkel en hink van het veld. Naast de doelpaal zak ik in elkaar en begin te huilen. Een paar stappen hink ik verder. Een reflex van vroeger. Dan blijf ik staan en zet even mijn hele gewicht op de enkel. Het moet kunnen. Door daarna langzamer te lopen ontwijk ik de ergste oneffenheden. Bij het benzinestation staan twee mensen te tanken. Aan de zij kant bevinden zich nog een paar wagens. Niet een herken ik. Met een omtrekkende beweging kom ik bij de achterkant uit. De dichtstbijzijnde auto is een Renault Twingo. Op de bijrij- dersstoel zit een slungelige jongen van een jaar of twaalf. Zijn blik is naar beneden gericht. Op het moment dat ik naar de wagen loop zie ik een vrouw van een jaar of veertig de Twingo naderen, met in beide handen een broodje. Ik probeer te glim lachen en maak een kleine buiging. "Zal ik de deur opendoen?" "Bart!" roept ze benepen. De jongen kijkt omhoog en ziet mij,

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2021 | | pagina 9