Ill liet woeste en onbewoonde van Vlaanderen al mede in substantie voor. Uit die Kronjken valt alverder af te leiden dat de abt van St. Pieter en die van St. Baef liet oppergezag boven deForestiers uitoefenden althans zij zeggen dat Eginard aan Lyderik en Odoacer het regt van de jagt vergunde mits het tiende stuk wild aan de Abdijen opbrengende. Uit dit gezegde blijkt, hoe moeijelijk het is om met grond iets te zeggen omtrent de oude bestuurders dezer landen, maar er valt volgens mij juist uit af te leiden, dat dit bestuur zoo weinig georganiseerd was en zich in zulke handen bevond, dat aan geene ordelijke rege ring, veel min aan vaste grenspalen tusschen de onderscheidene gewesten, kaai worden gedacht. Hoe het zij er bestaat geen enkel beter be wijs omtrent de regeerders van Zeeland dan omtrent die van Vlaanderen; men weet even veel van de magt en het gezag van dezen als van de magt en het gezag van genen. Ik ver oorloof mij dus te gelooven dat het zoo gewaagd is het stelsel der Hedenessenindien ik het zoo noemen mag, te willen ondersteunen of verdedigen met gissingen of onderstellingen naar aanleiding der duistere oorkonden van de VIde VIlde en VIIIsle eeuwen, als het gewaagd zoude zijn dat stelsel met bespiegelingen of redeneringen daaruit geput, te bestrijden.

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1854 | | pagina 157