Ill
liet woeste en onbewoonde van Vlaanderen al
mede in substantie voor.
Uit die Kronjken valt alverder af te leiden
dat de abt van St. Pieter en die van St. Baef
liet oppergezag boven deForestiers uitoefenden
althans zij zeggen dat Eginard aan Lyderik
en Odoacer het regt van de jagt vergunde
mits het tiende stuk wild aan de Abdijen
opbrengende.
Uit dit gezegde blijkt, hoe moeijelijk het is
om met grond iets te zeggen omtrent de oude
bestuurders dezer landen, maar er valt volgens
mij juist uit af te leiden, dat dit bestuur zoo
weinig georganiseerd was en zich in zulke
handen bevond, dat aan geene ordelijke rege
ring, veel min aan vaste grenspalen tusschen de
onderscheidene gewesten, kaai worden gedacht.
Hoe het zij er bestaat geen enkel beter be
wijs omtrent de regeerders van Zeeland dan
omtrent die van Vlaanderen; men weet even
veel van de magt en het gezag van dezen als
van de magt en het gezag van genen. Ik ver
oorloof mij dus te gelooven dat het zoo gewaagd
is het stelsel der Hedenessenindien ik het
zoo noemen mag, te willen ondersteunen of
verdedigen met gissingen of onderstellingen
naar aanleiding der duistere oorkonden van de
VIde VIlde en VIIIsle eeuwen, als het gewaagd
zoude zijn dat stelsel met bespiegelingen of
redeneringen daaruit geput, te bestrijden.