152 HOOVAARDIJ IN VLAAND.. IN DE XIV1'. EEUW.
Weert, als hij zegt, dat de vrouwen eer gehorende
beesten schijnendan iets anders. Deze horens wer
den welligt met behulp van het haar aan beide zijden
van het hoofd aangebragt. Of zij overeenstemden
met de wrongen of opgevulde kussensdie men in de
14d0 eeuw aan de slapen van het hoofd droeg, en
die in de 15do eeuw in Frankrijk tot eene breedte
van twee ellen uitgroeidenschijnt twijfelachtig. Het
moet ons echter niet bevreemden dat zulk een opschik,
die eenigzins naar den Franschen dragt zweemde, den
draagsters bij de Vlaamsche nationale en moraliserende
schrijvers den schimpnaam van gehorende beesten op
den hals haalde. Hoe dit zij wij meenen in deze
weinige regelen aangetoond te hebben, dat men te
allen tijde over hoovaardij klaagde, en dat het meer
dan waarschijnlijk is dat aan de zucht om dezein
menigerlei opzigt, tegen te gaan, eenige der Aar
denburger keuren haar aanwezen verschuldigd zijn.
Was heten is het een algemeen gebrekhet
vroegere geslacht te verheffen ten koste van het le
vende wie vindt zich niet genoopt om met het oog
op de zedenbeschrijving van vroeger eeuw, Jan Boen-
dale bij te treden, wanneer hij in zijne bovenaan
gehaalde Teestye tot zijn' vriend Wouter zegt:
Wouter, ic en volghe u niet des,
dat tfolc nu argher es
dant was wilen ere
hels ghebetert herde sere
in allen poenten die men pliet.
19 December 1855.