KEUREN DEK STAD AARDENBURG.
25
want het is dikwijls geschied dat een man zijn wijf
slaatof een wijf haren man en daarna vrede maakt
onder hen beidenen toogt en zegt dat een man zijn
wijf mag slaan en ziele houden en gezondbij alzoo dat
hij wille en toogt en zegt dat twijf is 's mans cateil
(huisraad)en dat dit punt alzoo stérk is in zich
zeiven, dat gij, baljuw, mits dit punt schuldig zijt
voort te gaan, Jan voorz. kwijt te schelden van al
den eischdie gij hem te wette aangelegd hebt of
ter wet waarts keert, en dat gij er alzooveel toe doet
als schepenen zullen wijzen dat gij schuldig zijt te doen.
Het bovenstaande spreekt te luide tot het verstand
en het gevoel des lezers dan dat wij het noodig
achten de aandacht meer bijzonder te vestigen op
de laatste zinsneden van des verdedigers rede. Aan
het slot dezer aanteekeningen waaraan wij voor
ditmaal, om niet te uitgebreid te worden, een eind
stellen werpen wij nog eenmaal den blik op het
medegedeelde terug, en dan zien wij de persoonlijke
vrijheid belaagd door de gewettigde regten eener ste
delijke regering; de regten der echtgenoote miskend
in keuren, die getuigen van willekeur en wreedheid,
tot barbaarschheid stijgende; den man gesteld, niet
als het hoofd der vrouw, haar, als het zwakste vat de
meeste eere gevende, maar als haar heer en meester
naar welgevallen beschikkende over haar stoffelijk en
ligchamelijk welzijn en onverantwoordelijk voor de
daden der wanhoopwaartoe mishandeling haar voe
ren mogt; bepalingen en verordeningen, ingrijpende
in het huiselijk en maatschappelijk leven der burgers