58 SCHETS VAN ST.-VLAANB. WEST. HEEL IN 1604.
Hij wilde het dus op een praatje gooijen. „Wel, dominé!
wat zeg je van de stad?" zei hij. „Wat ik er van
zeg, burgemeester," zei bollius, dat het vrij wat ver
anderd is sints 1584; de stad is vrij wat verkleind, en
het scheelt veel nu burgemeester te zijn of toen, al
heeft het nog eenen grooten naam." „Het mogt
tegenwoordig wel stadje heeten," zei de juffer, die toch
ook een woordje wilde medepraten. Nu, beabbe had
er zelf al dikwijls zoo eens over gedacht, en merkte dus
niet eens, dat men hem een steek onder water zocht te
geven. Het is hier ook de ergste kant," zei hij, maar
ik laat het zoo wat opruimen en gelijk maken, en daar
naar het schuttershof voor eene wandeling inrigten."
„Ja, maar met al dat gewande!," zei bollius, „zullen
de huizen niet terug komen, en op het laatst kan het
wel eens aan wandelaars ontbreken."
Gelukkig sloeg het half tien, en de burgemeester
moest naar het stadhuis. (Men hield zich toen nog aan
de salische wet, om niet dan met eene stijgende zon
regt te spreken.) In het weggaan dacht hij toch: „oude
heer, ik zal u ten minsten niet voor tweeden predikant
stemmen," (daar was toen juist kwestie van) „al gingt
gij met heel Vremdijke het zeegat in;" en bollius en
DiEKix geraakten schielijk onder een glaasje wijn of
bier (want de koffij was toen nog niet in de mode, en
jenever nog minder) de beste vrinden.