IN DEN POLDER.
terugroept dat ge ooit u bevinden zoudt op den dijk,
dien de Nederlandsche Maatschappij tot Landaanwinning
in de Ooster-Schelde onder de leiding van den engelschen
ingenieur sir john uennie deed opwerpen, acht ik volstrekt
onmogelijk, wantik zag eenmaal dien grond als voor
mijne oogen en onder mijne voeten wegzinken en waar
it, toenmaals geëmployeerd bij de hoofdadministratie
der Maatschappij, des morgens mijne inspectie-reis te
voet aanving, kliefde des namiddags het ranke vletscheepje,
t welk mij naar het naburige fort Bath terug voerde,
de schuimende golven, die zich boven de nieuwe schepping,
den betwisten eigendom en het nu verloren geld van
John bull en consorten, hadden gesloten.
Gij zult mij derhalve wel toestemmen, dat ik u naar
een oord heenvoer, bij welks beschrijving ik aan mijne
fantaisie, zonder gevaar van eene lastige controle, den
vrijen teugel kan vieren. Die eerste polder behoorde
anno 1854 reeds tot het gebied van „de dingen die
voorbijgegaan zijn;" welke grenzen men de Schelde in
lateren tijd heeft gesteld, mag en kan ik niet beoordeelen,
uithoofde ik in dat jaar die streken verliet en er thans
evenzeer, en misschien nog meer vreemdeling ben, dan
mijn vriendelijke lezer. Gij moogt echter rekenen op
mijne waarheidsliefde en u overtuigd houden, dat het
descriptive gedeelte mijner schets niet minder der waar
heid getrouw zal wezen, dan de gebeurtenis die ik in
deze bladen u verhalen wil der werkelijkheid van het
polderleven ontleend is.
Verbeeldt u dan, dat ge met mij op een zaturdag