AAN DE ZEEUWEN.
DOOS
Mr. A. F. SIFFLÉ.
Heel het menschdom moet men minnen
Als zijn broed'ren, zegt ons hart;
Maar een godstem spreekt daarbinnen
Even luide in vreugde en smart,
Dat, wie Gode en kroost vergeten,
En betuigen slechts te weten
Van de zucht tot menschenheil,
Waar door daden dit moet blijken,
Vaak het eerst ter zijde wijken
En het minste geven veil.
Dus ook zij, die altijd roemen
Op hun vaderlandschen zin,
En het als kleingeestig doemen,
Waar een spronkje gloeit van min
Voor gewest, gemeente of woning,
Waar de burger heerscht als koning
In zijn huis, zijn heiligdom;
Vraagt het vaderland ons offers,
Traagst ontsluiten zij hun koffers
En hun radde tong wordt stom.
59.