tegenstelling tot Brui
nisse, wél weer een begin
gemaakt met de opkweek
van jong oesterbroed.
Yerseke werd daarmee de
enige oesterkweekplaats
in Nederland.
Al met al is Bruinisse
vele eeuwen lang van
groot belang geweest
voor de schelpdiercultuur
en andersom. De plaats is
zelfs een tijdlang hét
centrum van de mossel-
handel geweest, tot aan
de Eerste Wereldoorlog.
De oorlogsomstandig
heden verhinderden toen
de export naar Engeland
en België, een klap die
Bruinisse nooit helemaal
te boven is gekomen.
Bovendien was Bruinisse
de enorme tegenslag van
de stormramp van 1911 (waarover
elders in dit blad uitvoerig wordt
bericht) nog niet eens te boven
gekomen. Triest is de neergang van de
visserij en daarmee samenhangend het
sterk teruglopend aantal vissersschepen
met Bruinisse als thuishaven. Waren er
in 1915 nog 123 schepen met het regis
tratieteken BRU, tien jaar later waren
dat er nog maar 87.
Bruinisse heeft nu zijn "hangcultures"
in de Krammer. Ondernemende Bruse
mosselaars zijn mosselen gaan kweken
waarbij mosselbroed zich vasthecht op
daartoe in het water gehangen touwen,
aan het "Bestuur der Visscherijen op de
Schelde en de Zeeuwse Stromen".
Regels werden opgesteld met betrek
king tot de periode waarin mocht
worden gevist en de grootte van de te
verhandelen mosselen. De mossel-
banken werden - weliswaar vrij van
pacht - bij verloting aan de vissers
toegewezen. Aan het pachtvrij kunnen
beschikken over mossel- en oesterper
celen kwam in 1870 een einde; vanaf
toen moest er voor het gebruik van de
percelen worden betaald.
De afzet van de mosselen vond niet
alleen in Bruinisse en overig Zeeland
plaats maar voor een niet onbelangrijk
deel ook in België. Geregeld werd er
naar Antwerpen, Mechelen, Brussel of
Gent gevaren om de verse schelpdieren
af te zetten; onze zuiderburen wisten
er - in tegenstelling tot vele Nederlan
ders - wel raad mee.
Oesters werden vanouds "geoogst" op
de vrije banken. Omstreeks 1620
bleken er aan de zuidoever van
Schouwen banken te zijn ontstaan met
een overvloed aan oesters. Deze delica
tesse - toen al als zodanig beschouwd -
bracht veel geld op en er werden er dan
ook binnen korte tijd zoveel van bijeen
gegaard, dat er al gauw geen oester
meer over was. De oplossing om toch
aan de vraag naar de schelpdieren te
kunnen voldoen, was de aanleg van
oesterputten. In het midden van de
negentiende eeuw waren er nog vijf
belangrijke oesterputten in Zeeland,
waarvan twee bij Bruinisse. Aan de
Bruse oestercultures kwam pas enkele
tientallen jaren gelden een eind; vrijwel
geen enkele zaaioester overleefde de
strenge winter van 1962/63. Hoewel
een dergelijke ramp zich in die winter
ook in Yerseke voltrok, werd daar, in
haven, bruinisse
netten of roosters en daar, vrij van de
bodem - en dus schoon, zandvrij -
opgroeit tot volwassen mosselen. Dit
soort mosselen vindt gretig aftrek.
Ondernemersgeest
In en rond een haven met vissers
schepen en andere vaartuigen is veel te
doen. Schepen moeten worden onder
houden of gerepareerd, nieuwe schepen
moeten worden gebouwd en scheeps
motoren moeten worden onderhouden
en vernieuwd. Havens zijn dan ook
goede vestigingsplaatsen voor scheeps
werven en machinefabrieken.
Binnendijks, aan de Seinstraat, was de
werf van Giel van Wezel gelegen, die
in 1893 door Pieter van Duivendijk
werd overgenomen. Over deze werf en
de bouw van een nieuwe loods buiten
dijks valt meer te lezen in het desbe
treffend artikel op blz. 10.
Bij de reparatiehaven, het lage gedeelte
van de kaai van de oude vissershaven,
werden de machinefabrieken van de Fa.
Padmos en de Fa. Maaskant gebouwd.
Een groot nadeel van de buitendijkse
situering van deze bedrijven is, dat bij
extreem hoge waterstanden de bedrijfs
gebouwen onder water lopen wat
telkens aanzienlijke schade oplevert.
De Ramp van 1953
Bruinisse is niet gespaard gebleven
voor tegenslagen. Het dorp is zwaar
gehavend uit de Tweede Wereldoorlog
gekomen; bombardementen hebben
veel van de bebouwing vernietigd.
Talloos zijn de overstromingen die het
dorp hebben geteisterd, de laatste keer
in 1953. Hoewel er bij deze ramp maar
één dode in Bruinisse was te betreuren,
was de materiële schade immens. Voor
de landbouw in het gebied rondom het
dorp was de overstroming rampzalig;
de landerijen waren verzilt, met zand
overspoeld en de sloten waren dichtge
slibd. Na de drooglegging van het
eiland werd herverkaveling op ruime
schaal toegepast.
Hoe bizar het ook mag klinken, voor de
Bruse mosselaars bracht de Ramp een
tijdelijk voordeel. Nadat op 1 februari
op diverse plaatsen de dijken waren
doorgebroken, hadden eb en vloed
maandenlang vrij spel op Duiveland.
Op de ondergelopen akkers zette zich
mosselzaad af, het meeste bij Ouwer-
kerk, het dorp waar de meeste slacht
offers op het eiland waren te betreuren.
Bruse mosselvissers hebben in mei
1953 duizenden tonnen mosselzaad uit
de polder gevist. Arjaan de Ronde, oud
visser uit Bruinisse, zegt er in het boek
"Vissers verhalen over hun leven in de
Delta" (van Kees Slager en Paul de
Schipper) het volgende over: "In mei
'53 hebben wij van Bru duizenden
tonnen zaad weggevist uit de polder.
Bij vloed ging je door het gat in de dijk
en dan kon je een uur of drie vissen. Je
moest er vóór de eb uit. Meestal hadden
we dan al een mooi pak zaad aan boord.
Om de weg terug te vinden hadden we
bakens uitgezet. Bij het korren zat je
wel eens tegen een damhek of tegen een
paal en soms trok je dwars over een
stuk schuur, maar er kwam puik zaad
vandaan." De één z'n dood, de ander
zijn brood?!
22
Vissers van Bruinisse voor de BRU 112, de "Vertrouwen" van M. J. Boot.
CONSENT NR. 14, VOORJAAR 1999
23
CONSENT NR. 14, VOORJAAR 1999