Huisvesting Vissen Belgische school 4 CONSENT NR. 30 VOORJAAR 2014 2ierikHee, 6udc ftauen Vlaamse schepen in de Oude Haven, 1915 (Collectie Gemeentearchief Schouwen-Duiveland, nr. ZG 0210). Een belangrijke taak was ook weggelegd voor burgemeester mr. D. van der Vliet, die regelmatig met de vissers contact had en zich voor hen inzette. In dat kader had hij frequent schriftelijk contact met de Regeringscommissaris voor de vluchtelingen in Noord-Brabant en Zeeland, Ch. Ruijs de Beerenbrouck, die namens het Rijk de zorg voor de vluchtelingen coördineerde. Per 1 april 1916 legden de leden van het comité hun taak neer. Al een jaar eerder had de regering bepaald dat de burgemeesters verantwoordelijk waren voor de vluchtelingen. Op verzoek van de Zierikzeese burgemeester had het comité de werkzaamheden voorlopig voortgezet maar daar kwam nu een einde aan. Voortaan regelde de burgemeester zelf alle zaken met betrekking tot de vluchtelingen. De uitkeringen namens de Belgische staat aan de echtgenotes of ouders van degenen die in militaire dienst waren, liepen al via de burgemeester. De betalingen vonden plaats via de Belgische consul in Dordrecht. Echtgenotes van Belgische militairen die in Nederland waren geïnterneerd kregen van het Nederlandse leger een uitkering. Ook dat verliep via de burgemeester. In Zierikzee ging het om vier vrouwen. Burgemeester Van der Vliet was in de loop van 1915 ernstig ziek geworden en overleed het jaar daarop. Zijn taak werd hoofdzakelijk door wethouder mr. A.J.F. Fokker waargenomen, die Van der Vliet als burgemeester opvolgde. Zoals voorheen vonden de uitbetalingen elke maandagmorgen plaats. Fokker liet vluchtelingen, die versterkende middelen nodig hadden, zoals melk en eieren, bij zich komen in zijn kantoor in het Visslop. Die producten werden verstrekt met een attest van de plaatselijke arts J. de Vrieze. De controle op de financiën vond plaats door de Commissaris der Koningin in Zeeland. Vanzelfsprekend schakelde zowel hij als de burgemeester ambtenaren in om het administratieve werk te doen. Aanvankelijk verbleven de vissers met hun gezinnen op hun schepen. Dat leidde vanzelfsprekend tot groot ongemak. Regelmatig vielen kinderen in het water. Bovendien leverde dit zeer onhygiënische toestanden op. Aan deze ondraaglijke situatie kwam een einde door hen onderte brengen in houten noodwoningen. Via F.W. baron van Tuyll van Serooskerken werden er tien beschikbaar gesteld die als bouwpakketten op kosten van het Rijk vanuit de kampen te Ede en Uden naar Zierikzee werden vervoerd. Het eerste vijftal arriveerde in april 1916, die werden geplaatst in de Zuidhoek, aan 's Heer Lauwendorp. Ze werden verhuurd voor 75 cent per week. Een deel van de vluchtelingen vond al eerder onderdak bij particulieren of was in pakhuizen gehuisvest. In de zogenaamde Godskamertjes, armenwoningen die stonden aan de noordzijde van de stad, was de familie Depaepe ondergebracht. In het noordelijkdeel van de Noordhavenpoort vond de familie Deschrijver onderdak. In het najaar van 1916 werden dergelijke houten noodwoningen ook geplaatst op de Balie bij de Sint Lievensmonstertoren. Voor gezamenlijke activiteiten was een 'recreatietent' geplaatst bij de Molenberg, dichtbij de brug naardeZuidhavenpoorten de noodwoningen aan 's Heer Lauwendorp. CONSENT NR. 30 VOORJAAR 2014 5 In de periode dat de Heistse vissers in Zierikzee woonden werden er ongeveer vijfentwintig kinderen geboren. Ook enkele huwelijken werden hier voltrokken. Tevens vonden een aantal sterfgevallen plaats. Omdat het Belgische leger, dat hardnekkig standhield in het zuidwestelijk deel van het land, dringend behoefte had aan manschappen kregen enkele jongemannen een oproep om in militaire dienst te treden. In de laatste twee maanden van 1915 vertrokken Josephus van Dierendonck van de H 62 en Karei Frans Ceijs via Middelburg, Vlissingen en Engeland naar Frankrijk. Ook vertrok eind 1915 Elsa Dejaeger-Dobbelaere met haar vierjarig zoontje via Engeland naar Le Havre om zich bij haar man te voegen die ook in militaire dienst was. De oorlog kwam heel dichtbij toen Zierikzee in de nacht van zondag 29 op maandag 30 april 1917 werd opgeschrikt door een bommenaanval. Naar achteraf bleek was het een Engelse vliegenier die per abuis - hij waande zich boven Zeebrugge - zes bommen uitwierp boven de stad. Drie personen kwamen om. De schade en de schrik was groot. De nacht na het bombardement stonden Belgische vluchtelingen bepakt en gezakt gereed op de Nieuwe Haven om te vertrekken. Zij wilden opnieuw wegvluchten maar keerden weer terug toen bleek dat het zo'n vaart niet liep. Nadat de huisvesting was geregeld, konden de vissers er weer op uit om te vissen. Om toezicht te houden op de vissers en het vissen was in Zierikzee een Belgisch rijksvaartuig gestationeerd. De vangst was welkom, mede vanwege de voedselschaarste. Het ging daarbij in hoofdzaak om garnalen en schol en in mindere mate om tong, wijting en pieterman. Als regel werd de vis verhandeld via de vismarkt in Zierikzee. Een ander deel werd in Breskens of Vlissingen aan wal gebracht. Daarmee konden de vissers aardig bijverdienen terwijl zij aan de andere kant wekelijks hun steun ontvingen. Het leidde tot briefwisselingen tussen de betrokken gemeenten om zo te weten te komen wat de vissers ontvingen. Als bleek dat het vissen voldoende opbracht, werd de steun ingetrokken of er vond een korting plaats. Later, in de jaren 1916-1917, werd vooral op garnalen gevist. Die werden vervolgens gepeld in voor dat doel opgerichte garnalenpellerijen. Ook op die manier hadden vluchtelingen eigen inkomsten. Het vissen op de Noordzee was niet zonder gevaar. In augustus 1915 werd de H 11 opgebracht door een Duitse onderzeeër. Om zulke problemen te voorkomen werden de Vlaamse schepen in 1916 voorzien van een Nederlands visserijteken. Tot dan was daarvoor geen toestemming verleend door de militaire autoriteiten. Niettemin werd in juli 1916 de ZZ 20, de vroegere H 20, opgebracht door een Duitse onderzeeboot en twee torpedoboten in Zeebrugge. Datzelfde lot trof de H 60. De bemanning werd afgevoerd naar een gevangenkamp in Sennelager bij Paderborn in Duitsland. Erger was het lot van de bemanning van de H 54. De Heistse familie Wtterwulghe, die zich begin mei 1915 in Brouwershaven had gevestigd, verging met man en muis. Het ging om schipper Petrus F. van de Walle, 31 jaar oud, en de matrozen Louis, Albert en Charles Wtterwulghe en Thomas Oudenaarde, oud tussen de 17 en 21 jaar. Aan de vrouw van het gezin werd bericht dat het schip zonder mast bij Westkapelle was aangespoeld. Tien jaar eerder was de eerste man van deze vrouw ook verdronken. De lijken spoelden in juni 1915 aan. Dat van schipper Van de Walle bij Breskens. De weduwe beviel in augustus van dat jaar van een levenloos dochtertje. Het grote aantal kinderen maakte het wenselijk een school te openen. Lokalen in de vroegere school A in de Wevershoek werden door de gemeente beschikbaar gesteld. Op 19 mei 1915 begonnen de lessen. Eind van dat jaar zaten hier 41 jongens en 57 meisjes op school die waren verdeeld over twee lokalen. Lucien Puissant was het hoofd en ene Den Haerynck onderwijzer van de 'Belgische school', zoals deze al snel werd genoemd. Den Haerynck werd al snel vervangen door Puissants echtgenote, Josephine Puissant-De Ridder. Samen met hun twee kinderen waren zij afkomstig uit Ekeren. "Oral History" is bijna niet meer te achterhalen, het lijkt of alle herinneringen aan deze vluchtelingen zijn opgelost in de mist van de tijd. Echter, soms duikt nog de echo van een detail op, zoals uit een recent gevoerd gesprek: Mijn Belgische opa redde 2 kinderen van de verdrinkingsdood en ontving daarvoor een Koninklijke onderscheiding" We praten over een gebeurtenis in het jaar 1916. in de Oude haven van Zierikzee lag de vissersvloot van Belgische vissers, gevlucht voor het oorlogsgeweld. De verteller is een nazaat van de Belgische schipper Jan van Torre uit Heist die met zijn gezin noodgedwongen woonde aan boord van zijn vissersboot H 16. Op 23 maart 1916 zag hij dat twee kinderen van de buren in het water vielen en zonder zich te bedenken sprong hij overboord. Met deze kanttekening: hij kon niet zwemmen.Het water stond tot aan zijn borst, de kinderen zouden verdronken zijn als hij ze niet had gered. Bij Koninklijk Besluit ontving hij op 21 augustus 1916 een huldeblijk voor deze moedige daad. Joop den Boer

Tijdschriftenbank Zeeland

Consent | 2014 | | pagina 4