LEGE HANDEN Op mijn zesde vegaardag werd ik naar de staart van de karavaan gebracht. Ik kwam daar onder de hoede van een man die belast was met het opbreken van het kamp en het uitwissen van de sporen. Het was een stiekeme oude baas. Aan de vooravond van vertrek zette hij gecompliceerde speurtochten uit voor alle leden van de stam, zodat hij zich ongestoord door het kamp kon bewegen. Ik leerde het vak door me onzichtbaar te maken en hem op zijn wonderlijke tochten te volgen. In eerste instantie leek hij altijd alleen wat rond te lopen, hier en daar iets aan te raken en de binnen- en buitenkant van een tent te inspecteren. Soms zat hij minutenlang op zijn hurken naar een stapel potten en pannen te kijken, dan raapte hij plotseling wat op en begon aan een trefzekere dans door het kamp. Hier plaatste hij iets in het ene, daar gleed iets in het andere. Hij trok wat lijnen los en met een zucht ontspanden de tenten zich. Aan het eind van de dag was alles in minuscule bundels op de lastdieren gebonden. Na verloop van tijd kreeg hij waardering voor mijn zwijgzame gezelschap en begon hij me te onderwijzen. Hij leerde me de techniek van het wandelen in de dingen. Adem in, zei hij, en bekijk zelfs de kleinste dingen als plekken. Concentreer je, verklein je geest tot hun formaat en wandel tussen hun vormen, dan vind je altijd ruimte om nog iets op te bergen. Adem uit en zie dat het hele kamp een ding is; bindt het op een lastdier. Zes jaar lang ben ik met hem opgetrokken, toen verdween hij en was het mijn beurt. Al snel bleek ik talent te hebben. Het lukte me om de spullen in steeds kleinere bundels te verpakken, waardoor we lichter en dus sneller konden reizen. Ik bestudeerde de wijze waarop de mensen met hun spullen omgingen. Toen ik het pad van alle dingen door ons kamp kon voorspellen, begon ik al met inpakken voor we vertrokken. Ik nestelde me in de kop van de karavaan. Daar verfijnde ik de techniek van het wandelen door me steeds kleiner te maken. Ik verdwaalde tussen de bin nen- en de buitenkanten van de dingen tot ik me zo klein kon maken dat ik zag dat ze eigenlijk geen randen hebben. De harde buitenkanten bleken poreus en begaanbaar. Ik bewoog me door het gewoel van de materie en de ruimte vergrootte zich. Niet langer verborg ik iets onder de dunne rand van een kom of in de opening tussen het oor en de pot; ik schoof de dingen in elkaar, borg het hele kamp op in de punt van een naald. We hielden lastdieren over die we verkochten. De mensen begonnen te klagen dat we verdwenen. Het opruimen en inpakken had zo'n snelheid aangenomen dat ik een leegte om hen heen had geschapen. De spullen waar ze zich gewoonlijk mee omringden, waar ze zich aan vastklampten en een identiteit aan ondeenden, leken in die versnelde cyclus en in elkaar op te lossen. We hadden de essentie bereikt; altijd in beweging, zonder begin en eind en zonder sporen na te laten. Ik werd verbannen naar de staart. De mensen begonnen zelf hun spullen weer in te pakken en de karavaan groeide. Gelaten Het ik me'steeds verder afzakken. Nu reis ik alleen in de sporen van mijn stam. In de verte kan ik ze horen en ik luister naar hun verhalen. De bijzonderheden verwaaien, maar wat me bereikt dikt zich in tot een pit in mijn gedachten. 1

Tijdschriftenbank Zeeland

Decreet | 2009 | | pagina 30