HET ONTWERP EN DE BOUW VAN EEN STORMVLOEDKERING AAN DE MOND VAN DE HOLLANDSCHE IJSSEL BIJ KRIMPEN A/D IJSSEL Inleiding De Hollandsche IJssel takt oorspronkelijk af van de Lek bij Vreeswijk, loopt dan langs IJsselstein, Montfoort, Oudewater, Haastrecht en Gouda en stroomt ten slotte uit in de Nieuwe Maas tegenover IJsselmonde. De IJssel werd in 1291 afgedamd aan zijn bovenmond; in 1862 werd de rivier bovendien afgesloten bij Haastrecht. Het gedeelte benedenstrooms van Haastrecht staat in open verbinding met de Nieuwe Maas. Dit gedeelte van de rivier maakt van Gouda af deel uit van een van de wegen voor de binnenvaart tussen Amsterdam en Rotterdam. Langs de rivier de IJssel strekken zich aan beide zijden rivierdijken uit; aan de oost zijde bevindt zich de hoogwaterkerende dijk van de Krimpenerwaard en aan de west zijde de hoogwaterkerende dijk van Schieland. Het open gedeelte van de rivier is ongeveer 20 km lang; de totale lengte van de daarlangs gelegen dijken bedraagt der halve ruim 40 km. Omstreeks 1937 werden plannen voorbereid om de IJssel aan zijn benedenmond te overbruggen. Deze plannen werden doorkruist door andere, waarbij beoogd werd de rivier af te dammen. Met deze afdamming zou de veiligheid worden verhoogd van het gebied ter weerszijden van de IJssel, dat door de dijken feitelijk niet voldoende tegen het hoge water wordt beschermd. Tevens zou met de afdamming worden ver kregen, dat niet bij elk getij de getijstroom, die een vermogen heeft van 5 miljoen m3, de IJssel binnenkomt, hetgeen dus een vermindering van het vloedvermogen van de Rotterdamsche Waterweg zou betekenen. Dit laatste zou gunstige gevolgen hebben met betrekking tot de zoetwaterverhoudingen op deze rivier. Door het ontstaan van de plannen tot afdamming van de IJssel raakten de plannen voor de overbrugging op de achtergrond. Met het ontstaan van het Deltaplan echter zouden zodanige verbeteringen worden verkregen in de verhouding van de vloedstroom en de opperwaterafvoer in de Rotter damsche Waterweg, dat afdamming van de Hollandsche IJssel niet meer als een dwin gende eis behoefde te worden gevoeld. Tegen deze afdamming waren bovendien bezwaren. Het is n.l. gebleken, dat in de droge zomers van 1947 en 1949 de zoutgrens tot aan de mond van de Hollandsche IJssel is doorgedrongen. Wanneer in deze jaren de IJssel afgesloten zou zijn geweest zou öf wel de toevoer van zoet water tot Rijnland zijn gestagneerd öf wel, wanneer men door een sluis in de afdamming water ten behoeve van de achterliggende waterschappen had willen inlaten, had men zout op de dan ver kregen IJsselboezem binnengekregen, hetgeen grote bezwaren voor de watervoorzie ning van het lage polderland, dat hiervoor op de IJssel is aangewezen, met zich zou hebben meegebracht. Dat men in deze droge zomers aan de waterinlaatgelegenheden aan de Hollandsche IJssel geen last van het zoute water heeft ondervonden, moet hieraan worden toege schreven, dat het zoute water wel bij elke vloed de IJssel binnenkwam, maar telkens weer met de ebstroom daaruit werd verdreven. Het inmiddels afstromende Lekwater, dat bij eb tussen de zoutgrens en de IJsselmond kwam te liggen, vormde telkenmale een buffer van zoet water tussen het opdringende brakke water van beneden en de hoger gelegen inlaatgelegenheden langs de Hollandsche IJssel. Daarom zou alleen tot afdamming van de Hollandsche IJssel kunnen zijn overge gaan, wanneer deze was gepaard gegaan met andere waterbouwkundige werken, die het binnendringen van het zout op de Rotterdamsche Waterweg zodanig zouden belem- 26 meren, dat ook in droge zomers de zoutgrens niet meer tot de mond van de IJssel had kunnen doordringen. Een tweede bezwaar aan de afdamming verbonden, houdt eveneens verband met het gebruik, dat waterschappen als Rijnland en Woerden van de rivier de IJssel maken voor hun watervoorziening. Nabij de daartoe dienende inlaatgelegenheden maakt de stad Gouda stelselmatig gebruik van het IJsselwater om het water van de stadsgrach ten, waarin het afvalwater terecht komt, te verversen. Ook van de buitenwijken van Gouda wordt het afvalwater op de IJssel geloosd. Werd de IJssel echter afgedamd dan zou men onmiddellijk moeten overgaan tot het rioleren van de binnenstad van Gouda en het afvalwater zou moeten worden gezuiverd vóór het op de rivier werd gebracht. De uitvoering van de daartoe nodige werken zou niet alleen zeer kostbaar en tijdrovend zijn, maar bovendien met zich medebrengen, dat moeilijke technische problemen moesten worden opgelost, vooral wanneer men als eis stelt, dat het stads- schoon van Gouda zoveel mogelijk moet worden gespaard. Dit overwegende is dan ook besloten om aan de mond van de IJssel een beweegbare kering te bouwen. Dit is in overeenstemming met het advies, dat door de Deltacom missie als 2e interim-advies op 26 mei 1953 over de afsluiting van de onderwerpelijke rivier werd uitgebracht. CAPELLE A/t> USSEL voormalige spoorbaan toekomstige prov. weg atormvloed kering KRIMPEN A/D 'JSSEL STORM POLDER bestaande prov. weg naar 5choonhoven 500 1000 m Situatie stormvloedkering aan de mond van de Hollandsche IJssel 27

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1957 | | pagina 15