D. DE WERKEN TOT INDIJKING VAN DE
LAUWERSZEE
Sinds in 1877 het Reitdiep werd afgesloten zijn er vele plannen opgesteld voor bedijkin
gen in de Lauwerszee. Vooral omstreeks het begin van deze eeuw was men in dit op
zicht actief: de 'Lauwerszeecommissie 1902', ingesteld door de provincies Friesland
en Groningen, heeft zelfs een uitvoerig gedocumenteerd rapport, het zgn. 'Lauwers-
zeeverslag 1904' uitgegeven, waarin vooral ter verbetering van de afwatering werd
voorgesteld de Lauwerszee af te sluiten.
Toch zag men destijds tegen een zo grote inpoldering op. Na veel overleg heeft men
tenslotte gemalen gesticht om de moeilijkheden met de afwatering van Friesland,
Groningen en Drenthe op te lossen waarna de indijkingvoorlopig weer van de baan was.
Van 1951 tot eind 1954 heeft wijlen ir. J. van der Ham, destijds belast met de land
aanwinning in Friesland, wederom bedijkingsplannen gemaakt. Hierbij was het doel
voltooiing van de landaanwinningswerken langs de oevers van de Lauwerszee. Al
spoedig bleek hierbij, dat wederom de belangen van het oude land een zeer grote in
vloed op elk bedijkingsplan zouden hebben.
Nadat ir. v. d. Ham aanvankelijk heeft onderzocht of gedeeltelijke bedijkingen in
het zuidelijk deel van de Lauwerszee in aanmerking zouden komen, is hij later over
gegaan tot de bestudering van een volledige afsluiting bij de mond.
In het bijzonder waren de belangen van de veiligheid tegen overstromingen en van de
afwatering hiertoe de aanleiding. Bij deze plannen werd in beginsel het plan van de
'Lauwerszeecommissie 1902' opnieuw als uitgangspunt genomen.
Als onderdeel van de directie Landaanwinning van de Rijkswaterstaat, is sedert
begin 1955 te Leeuwarden het bureau Lauwerszeewerken gevestigd,
De taak van dit bureau omvat uitsluitend het voorbereiden en uitvoeren van de
bedijking en gedeeltelijke inpoldering van de Lauwerszee.
Het technisch personeel omvat thans 2 ingenieurs, 5 middelbaar technici, 4 opzich
ters en 6 tekenaars.
Het spreekt vanzelf, dat deze kleine staf niet alle problemen, welke aan dit grote
project zijn verbonden, kan oplossen. Op zeer ruime schaal worden daarom ook ad
viezen ingewonnen van en contacten onderhouden met vele Rijks- en Provinciale
diensten en andere lichamen. De taak van de dienst Lauwerszeewerken is dus voor een
deel ook gecoördineerd.
Tot de problemen, welke thans nader worden bestudeerd, behoren onder meer de
volgende
a. het tracee en het dwarsprofiel van de afsluitdijk;
b. de ligging en de afmetingen van het complex uitwateringssluizen en schutsluis c.a.,
dat in de afsluitdijk moet worden opgenomen;
c. de wijze van aanleg van de afsluitdijk en de uitvoeringsmethode voor de sluiting
van de dijk, welk punt ten nauwste met de beide vorige samenhangt.
46
Om een indruk te geven van de omvang van de afsluitingswerken diene, dat hierbij
rekening moet worden gehouden met een getijvolume van het af te sluiten bekken van
circa 240 miljoen m3, terwijl voor de sluiting van het Veeregat in Zeeland met een
getijvolume van circa 150 miljoen m3 moet worden gerekend. Het zal daarom van
belang zijn voor de sluiting van de Lauwerszee te kunnen profiteren van de ervaringen,
op te doen bij de afdamming van het Veeregat, terwijl de ervaring van de Lauwerszee-
bedijking op haar beurt weer van nut kan zijn voor nog grotere afsluitingen in het
Deltagebiedhet Brouwershavensche Gat en de Oosterschelde, waar de getijvolumen
resp. rond 600 en 2000 miljoen m3 zullen bedragen.
Binnen de afgesloten Lauwerszee zal een gebied van, naar voorlopig inzicht, rond
7000 ha kunnen worden drooggelegd, bestaande zowel uit goede klei- en zavelgronden
als uit zandgrond. Juist door deze verscheidenheid is de Lauwerszeebedijking van
belang als landbouwkundig proefobject met het oog op latere inpolderingen in de
Waddenzee. Voor de landbouwkundige beoordeling van de gronden en ter voor
bereiding van het verkavelings- en landschapsplan wordt samengewerkt met de directie
van de Wieringermeer (Noordoostpolderwerken) en het Staatsbosbeheer.
De afsluiting van de Lauwerszee zal een gunstige invloed hebben op het zout
gehalte van de wateren in Noord-Friesland en Groningen en tevens op de afwatering
van Frieslands boezem. Wat dit laatste punt betreft wordt ook nog bestudeerd in
hoeverre dit aanleiding geeft tot wijziging van de bestaande plannen ter verbetering
van de waterbeheersing in Frieslands boezem. De nadelen en de in verband daarmee
te treffen voorzieningen, welke uit de indijking kunnen voortvloeien voor de gar
nalenvisserij van Zoutkamp en Dokkumer Nieuwe Zijlen, worden bestudeerd door
een commissie, ingesteld door Gedeputeerde Staten van Groningen.
i
47