De Brabantse Biesbosch
slot
In 1931 werd bij de minister van Waterstaat aangedrongen op het treffen van maatregelen
om de ingelanden van de lage Dongepolders, de buitenpolders van het Oude Maasje en
delen van de Biesbosch te vrijwaren van overstromingen als gevolg van stormvloeden.
Daarmee begon een nieuwe periode van bemoeienis van de Rijkswaterstaat met de
Biesbosch.
Deze bemoeienis leidde in de loop der jaren tot het opstellen van een groot aantal
plannen. Als eerste kan worden genoemd een plan van 1933, dat beoogde compensatie
te scheppen voor de verhoging van de stormvloedstanden in de Biesbosch als gevolg van
de veronderstelde watervrije bedijking van de landen ten zuiden van de Amer en de
Bergsche Maas, en in het algemeen de ontwatering van het gebied te verbeteren. De
voorgestelde werken voorzagen onder meer in een beteugeling van de getijstromen, maar
niet in een algehele bedijking van de Biesbosch.
In 1936 volgde de oprichting van het waterschap 'De Brabantsche Biesbosch'. Het is de
taak van dit waterschap de Biesbosch tegen hoge waterstanden te beschermen, de
ontwatering te verbeteren en de belangen van het verkeer te land en te water te
behartigen.
Een nadere bestudering van het plan van 1933 leidde later tot de overtuiging, dat daar
mede het beoogde doel niet kon worden bereikt en dat de oplossing moest worden gezocht
in een algehele bedijking van de Biesbosch. Vooral in de jaren na 1938 trad deze gedachte
sterk op de voorgrond. Behalve de wens tot sanering van een waterstaatkundig onbe
vredigende situatie, heeft ook het streven naar werkverschaffing de plannen voor een
algehele bedijking en een cultuurtechnische reconstructie van de Biesbosch gestimuleerd.
Gedurende de tweede wereldoorlog hebben verder ook de noodzaak de voedselproduktie
zo hoog mogelijk op te voeren, en de onwil werkkrachten naar Duitsland te laten depor
teren, een rol gespeeld.
In de oorlogsjaren werd daarom van de zijde van het Rijk de bereidheid uitgesproken om
de werken tot bedijking van de Biesbosch met de voorzieningen voor de hoofdont
watering en de scheepvaart van Rijkswege uit te voeren, mits de provincie Noord-Brabant
een zeker percentage van de kosten en een zeker percentage van de waardevermeer
dering van de hoogwatervrij te maken gronden zou bijdragen; de opzet was daarbij dat
de provincie deze uitgaven geheel of gedeeltelijk op belanghebbende derden zou af
wentelen. Over deze bijdragenregeling werd geen overeenstemming bereikt. Na de
171