Fi 4. De belangrijkste st fstromen in het Ooster se ïeldesysteem Fi 5. Veranderingen in het ct orofylgehalte in het ocstelijk deel van de Ooster se telde T r illustratie zijn in figuur 3 de stofstromen v< or een dierlijk organisme weergegeven. Op b sis van actuele kennis is voor iedere e< ogroep uitgerekend hoe groot de biomassa e hoe groot elke in- en uitgaande stroom is. 0 a jaargemiddelde basis mogen we stellen d it de budgetten van elke groep afzonderlijk e dus ook het budget van het hele systeem in e enwicht zijn, dat wil zeggen dat de binnen- k mende stromen samen gelijk zijn aan de u tgaande stromen. Desalniettemin schijnen btrekeningen met de gevonden stofstromen d tze stelling te weerspreken. Dit is niet zo v irwonderlijk. De stromen zijn immers g ïbaseerd op metingen van tientallen verschil- lende onderzoekers onder uiteenlopende o nstandigheden; het is vrijwel uitgesloten dat a deze meetwaarden juist samen zouden Ie iden tot budgetten in evenwicht. We kunnen dus beter de vraag stellen of we evenwichtige budgetten kunnen vinden binnen de onzeker heidsmarges van de metingen. Een complice rende factor is uiteraard de afhankelijkheid van de budgetten onderling. Veelal is een uitgaande stroom bij een bepaalde ecogroep identiek aan een ingaande stroom bij een andere ecogroep: men eet elkaar op. Met behulp van wiskundige technieken hebben we voor het ecosysteem in de Oosterschelde de beste schatting voor de stofstromen gevonden door binnen de voorwaarde van evenwichtige budgetten zo dicht mogelijk bij de oorspronkelijke meetwaar den te blijven. Een samenvattend schema van alleen de belangrijkste stofstromen in het Oosterschel- desysteem is weergegeven in figuur 4. Het belangrijkste resultaat van de exercitie is dat het inderdaad mogelijk bleek binnen de onzekerheidsmarges die de onderzoekers aangaven, een evenwichtig voedselweb te vinden. Maximaal 75% van de toegestane bandbreedte werd hiervoor gebruikt. Dit betekent dat er geen grove leemten zijn en geen absurde meetresultaten. Een onderlig gende reden is natuurlijk ook de ruimte die de onzekerheidsmarges lieten. Door de nu berekende voedselstromen en biomassa's te vergelijken met vroegere veel minder goed onderbouwde schattingen (Bericht 95, februari 1981krijgen we een indruk van het toegenomen inzicht dat de afgelopen jaren is verworven. De verschillen zijn niet mis: de biomassa van bodemgebonden algen blijkt 75% lager te zijn dan vroeger werd gedacht; de hoeveelheid dood organisch materiaal, dat een rol speelt in het voedselweb, blijkt maar 10% te zijn van de vroegere 495

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1987 | | pagina 53