Kartering van macrofyten in
de Oosterschelde
In een getijdebekken als de Oosterschelde
vormen de macrofyten - dat zijn grote
wieren en zeegrassen - op de slikken en
platen een wezenlijk onderdeel van het
ecosysteem. De kwantitatief dominante
soorten zijn Groot en Klein zeegras, een
aantal groenwieren, onder andere Darmwier
en Draadwier, Zeesla en enkele bruinwieren,
waarvan Blaaswier de belangrijkste is. Deze
planten vormen een specifiek leefmilieu
voor tal van kleinere organismen op en in de
bodem, waaraan ze voedsel en bescherming
bieden; ook dienen ze als voedsel voor
bijvoorbeeld Rotganzen.
Het voorkomen van macrofyten wordt in hoge
mate bepaald door de hydrodynamische
condities - golfslag en stroming - en de
droogvalperiode. Bij te veel golfslag of
stroming zullen de planten wegspoelen, terwijl
ze bij te lange droogligging teveel zullen
uitdrogen om goed te kunnen groeien, en bij
te korte droogligging onvoldoende kunnen
profiteren van het zonlicht.
De stormvloedkering en de compartimente-
ringsdammen doen de hydrodynamische
omstandigheden en de helderheid van het
water aanzienlijk veranderen, en in mindere
mate ook de droogvalduur. Daarom is het te
verwachten dat er veranderingen in de
kwantitatieve en wellicht ook in de kwalitatieve
samenstelling van de macrofytenflora zullen
optreden.
In 1983 is een onderzoek begonnen met als
doel een goed beeld te krijgen van de kwalita
tieve en kwantitatieve verspreiding van de
macrofyten in de Oosterschelde in de oorspron
kelijke situatie, en tevens om de veranderingen
in de toekomst te kunnen vaststellen. Het
onderzoek werd uitgevoerd door de Deltadienst
en de Meetkundige Dienst van de Rijkswater
staat en het Delta Instituut voor Hydrobiolo-
gisch Onderzoek.
Bij het onderzoek is gebruik gemaakt van
false-color luchtfoto's, gecombineerd met
veldwerk. Op false-color luchtfoto's wordt het
door de planten teruggestraalde infra-rode
licht zichtbaar gemaakt als rood. Aangezien in
principe iedere plantensoort een specifiek
type infra-rood terugkaatst zal op de foto ook
iedere soort een andere tint rood vertonen.
Maar daarnaast bepaalt de hoeveelheid
planten hoeveel infra-rood licht er wordt
teruggekaatst, met andere woorden hoe licht
596
of donker het rood op de foto wordt weerge
geven. Op deze manier is het mogelijk om met
behulp van de foto's te bepalen of ergens
verschillende soorten of soortencombinaties
groeien, en hoeveel er van die soorten
aanwezig is.
Om deze relatieve informatie te kunnen
vertalen in concrete soorten en absolute
hoeveelheden moet vervolgens de relatie
worden bepaald tussen wat er op de foto is
gevonden en wat er in het veld aanwezig is.
Hiertoe bepaalt men in het veld op bekende
punten de soortensamenstelling en de
hoeveelheid per soort. Door deze bekende
punten op de foto terug te zoeken en de
veldgegevens te vergelijken met de foto-infor
matie kan vastgesteld worden welke soort bij
welke kleur hoort - steenrood bij Blaaswier,
roserood bij Zeesla - en welke biomassa bij
150
125
°E 100
N
cn
Z 75
f>
50
O
25
-0.9 -0.7 -0.5 -0.3 -0.1 +C
DENSITEIT (DR)
.1