een samenhang verwacht worden tussen de mate van vervuiling en het afzettingsmilieu, behalve voor arseen, dat een iets ander afzettingspatroon laat zien. Dit is zowel zichtbaar op grote schaal, wanneer we het patroon van de verontreinigingen over het gehele gebied bekijken, als op kleine schaal, wanneer we kijken naar de verschillen tussen bijvoorbeeld de platen en de geulen. Allereerst worden nu de basiseigenschappen besproken, dat wil zeggen de korrelgrootte en het percentage organische stof van de waterbodem. Daarna komen de verontreinigin gen aan bod. Het sedimentatiepatroon van de deeltjes kleiner dan 1 6 micron is vrijwel hetzelfde als dat van de organische stof. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de meeste fijne deeltjes bezinken in het westelijk deel van de Amer en van de Nieuwe Merwede en in het Hollands Diep, dus in een relatief rustig afzettingsmilieu. Ten aanzien van cadmium moet het oppervlaf tesediment in de Amer en de Nieuwe Merwede tot klasse III en IV gerekend worden, in het Hollands Diep en het Haringvliet tot klasse II. Kwik valt in de Nieuwe Merwede overwegend in klasse IV, in de Amer, het Hollands Diep er in het Haringvliet in klasse II en soms I. Het zinkgehalte valt in de Amer zowel als in de Nieuwe Merwede in klasse III en gedeeltelijk in IV, in het Hollands Diep in klasse II, en in het Haringvliet overwegend in III. Op grond van de arseenconcentratie valt de Nieuwe Merwede, het oostelijk deel van de Spuien met de Haringvlietsluize 640

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1987 | | pagina 40