A.J. BARTH EN DRS. A.L. KORT
Voor de meubilering moeten de oudjes zelf zorgen, alleen wordt hun een ledikant in bruikleen
gegeven. De wanden der vertrekjes zijn wit gekalkte muren, de zolder is niet geverfd maar met een
laag geelsel bedekt, de vloer is van roode leien.
Vroeger moesten de oude vrouwtjes het schrobwerk in het gebouw zeiven verrichten, thans is de
milde bepaling gemaakt, dat elk der inwonende gezinnen wekelijks 5 ct. moet bijdragen ter bestrij
ding van de kosten van een werkster. De inwonenden hebben voorts te zorgen voor het gereedmaken
van hun eigen middagpotje alsmede voor de ingrediënten ter bereiding. Zoo kan een man op zijn
ouden dag nog leeren de pot te koken, als hij n.l. geen vrouw meer heeft. De armbesturen van kerken
der gemeente geven onderstand door wekelijksche bedeeling in geld tot een bedrag van 1,- tot
2,50 per gezinshoofd of per alleenwonende, voorts wordt 2 KG. brood per gezin verstrekt en in de
wintermaanden H4 H.L. steenkolen alles per week en per gezin. Een armbestuur geeft nog als
brandstof..tien turven per week en per gezin. Dat is alles wat de oudjes toegestoken wordt door de
hand der liefdadigheid vanwege armbesturen. Overigens moeten zij zeiven maar zien om het tekort
aan levensonderhoud op de eene of andere wijze aangevuld te krijgen, wat zij dan ook doen door
aalmoezen te gaan vragen bij de ingezetenen of - zoo hun lichamelijke krachten het nog toelaten -
door met het verrichten van werk een kleinigheid erbij te verdienen, die arme stakkers onder wie er
zijn, die half de zeventig en bij de negentig jaren oud zijn!! Als een treffende bizonderheid diene
vermeld, dat aan deze oude, afgeleefde inwonenden gelegenheid wordt gegeven om in de zomer
maanden s morgens 4 uur en in de wintermaanden s morgens 6 uur er reeds op uit te kunnen gaan.
„De morgenstond heeft goud in den mond" zullen de opstellers van het reglement, waarin het
openingsuur van het gebouw is vastgelegd, gedacht hebben. Een dak hebben deze menschen boven
hun hoofd gekregen, dat is waar. Doch dat er wel wat, en veel, hapert aan deze wijze van armenzorg
voor ouden van dagen, die bij ouderdomsaftakeling op de openbare liefdadigheid zijn afgewezen,
zult gij, lezeressen en lezers, vermoedelijk wel met schrijver dezes eens zijn. Zijn kerkelijke en
burgerlijke armbesturen onmachtig om meer voor hen te doen, omdat de fondsen niet toelaten meer
geld voor armenzorg uit te geven dan...ik behoef zeker het woord niet neer te schrijven, dat u bij het
lezen van dit artikeltje op de lippen komt!!" (15)
Het armbestuur trok zich de niet mis te verstane kritiek aan. Weliswaar werd het artikel afgedaan als
zijnde volkomen onkundig geschrijf'voor alle zekerheid besloot het toch maar het gebruik dat de
bewoners zelf de schoonmaakkosten van het gebouw moesten betalen, met ingang van 1914 af te
schaffen. (16)
Ook in de twintigste eeuw bleef het manhuis een toevluchtsoord voor arme mensen. Velen hadden
hun leven lang niets anders gekend dan armoede en ellende en waren ten einde raad bij het arm
bestuur terecht gekomen met het verzoek een kamertje in het gesticht te mogen betrekken. De mees
ten beschikten niet over familieleden die zich over hen wilden ontfermen. Velen onder hen waren in
het verleden wel eens met de politie in aanraking gekomen. Dat hun gedrag tijdens het verblijf in het
manhuis bij tijd en wijle aanstootgevend was voor de nette burgerij verwondert ons niet. Ontucht,
dronkenschap en onderling gekrakeel kwamen geregeld voor.
Enkele anekdotes die ons iets vertellen over het soort mensen dat het tehuis bewoonde, mogen op
deze plaats niet ontbreken. In 1921 betrapte de kolenknecht twee bedeelden, J. de Dreu en de vijfen
zeventigjarige weduwe Kr. Schipper „op het plegen van ontucht." Intrekking van de bedeling
maakte op de weduwe geen enkele indruk; een paar weken later was ze al weer op het verkeerde
pad, toen ze een broek van een medebewoner ontvreemdde en het kledingstuk tot „poetslap"
verknipte. (17)
Ook de klachten over dronkenschap en vechtpartijen bleven frequent. Sommige bewoners leken
onverbeterlijk, zoals de weduwe Saarloos, die door de armbestuurders keer op keer op de vingers
werd getikt. Reeds in 1895 - de vrouw was net opgenomen - moest de secretaris constateren dat ze
voor de zoveelste maal „gevallen (was) als een gevolg eener benauwdheid die zeer met brandewijn
drinken in verband" stond. (18)
Twee jaar later werd haar te kennen gegeven dat ze „wegens wangedrag het Manhuis (moest) ver
laten." Dit dreigement werd echter niet uitgevoerd. In 1906 behoorde de vrouw nog steeds tot de
164