L.J. MOERLAND t Gezicht op de stad Goes vanuit het noordoosten. Perspektieftekening, gemaakt tussen 1654 en ca. 1660, gewassen in Oostindische inkt. De maker is onbekend. de belegering(dit is 17 augustus) vinden er schermutselingen plaats tussen een aantal Goesenaren en soldaten. Een boot met volk is bij het ravelijn over de vest gaan varen. De soldaten, die dit zagen, hebben het vuur geopend op de boot. Er is echter niemand gewond geraakt. Er zijn nu acht dagen van belegering verstreken. Er kan zelfs geen muis de poorten in of uit. Boeren en arbeiders mogen niet buiten de stadspoorten om op het hoofd te gaan werken. De koeien mogen niet gemolken worden. Men mag geen contact hebben met "vrienden of Maegden" die zich buiten bevinden, dus buiten de stad. Ze mogen elkaar niets toeroepen. Af en toe slaagt er iemand in over de vest te zwemmen en zo krijgt de stad nog enige berichten binnen. Om het volk rustig te houden, wordt er zo nu en dan geld en brood uitgedeeld. Dag en nacht moet er gewaakt worden, wat beslag legt op een hele compagnie. Op 20 augustus verschijnt er wederom een bode van de Staten voor de poort. Opnieuw wordt hij niet binnengelaten. Op 21 augustus(negende dag van de belegering) schrijven de magistraat, de kerkeraad, hoofdman en dekens van de schutterijen, officieren en dekens van de gilden een brief aan koning Willem III, waarin zij het volgende mededelen. Zij kunnen goed begrijpen dat de koning misnoegd is over de hele gang van zaken met de betrekking tot het verkiezen van een stadsregering. Men meldt de koning dat men niet in opstand gekomen is tegen hem, maar tegen de superioriteit en de hardheid van de regering van de baljuw. Er is veel bitterheid ontstaan ten opzichte van de baljuw en als de magistraat zeker wist dat de militie bedoeld was om ten goede voor de stad te zijn en niet om de positie van de baljuw te versterken, dan hadden de troepen al lang inkwartiering gekregen. Men verzoekt de koning de militie terug te trekken en de onderhandeling via de heer van Nassau-Odijk weer op te starten. In een p.s. wordt dan nog vermeld dat een vertegenwoordiger van de magistraat, een predikant en een vertegenwoordiger van de burgerij de missieve hoogst persoonlijk naar de koning wilde brengen, maar de militie weigert de heren de stad te mogen verlaten. Daarop heeft men een bode benoemd, die er 's nachts in het geheim vandoor is gegaan. Een dag later, de tiende dag van de belegering, krijgen de inwoners van de dorpen rond Goes toestemming om eten en goederen aan de soldaten te verkopen. Zij zullen op een fatsoenlijke manier door de militie behandeld worden. Gebeurt dit niet dan krijgen de soldaten 72

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1993 | | pagina 74