DAGBOEK OVER DE GEBEURTENISSEN VAN 1692 nijemant bij laten en somtits contender vrouw of kinderen of ter nauwernoot irnant anders noch wel eens bij envoort blijft hij soo sittende met schilwachten bij hem nu sin gevangenisse en soo men seght zijn der brieven afgegaen na den Haegh en na den Cooninck van Westerwick en eeversdick den pasienten en oock van de classis van zuitbevelant om de sententie af te bidden(32) vanden cooninck oock segt men dat onse tegenwoordige regenten hebben bij de stadt versocht servies geit voor de soldaten een somman van achtduijsent gulden sjaers dat voor de stadt te costelick soude weesen dit contemeerlick te betaalen maar het is haer van de staadt afgeslagen en geweijgert te sullen betalen oock seght men datter eenige regenten zijn die wel wensten dat de sententie wat verlicht wierde dat vremt is. Is nademaal sij soo een sententie geformeert hebben en nu wel wilde dat deselfde verlicht mochte werden door den Coonick. Oock seght men datter een contract gevonden is in de bullen van de heer Mattheus Eeverdick daer sij malkanderen in verbonden hebben om met haer veertienen de regeringe inte ouwen om na haer zijn te regeeren en alle ontfangen op zijn beurte malkanderen te geeven. den 31 decembris smorgens of snachs ten 2 a 3 uren zijn de gearresteerde heeren en borgers wegh gevoert in banissement de borgemeester Mattheus Eeverdick, Capteijn Jannis van der Ille en Marinus Beijselaer en Jan Verhat na Bergen op Zoom gebanne uijt Zeeland. Holland en Westvrieslant en de borgmeester Adolf westerwick en zijn broer de secretaris gebanne na sertogenbos en aldaer in gevangenisse bewaert te worden soo langh als den cooninck sal noodigh achten tot ruste van het lant int gemeen ende stadt vande Goes int bijsonder oock moeten van dese twee hare goederen betaelt worden alle onkosten die gedaen zijn met noch een boete.(33) Samenvatting van de brief van 26 juny 1692 van de stad goes aan Koning Willem III. De Magistraten schrijven aan de koning dat zij met leedwezen moeten bekennen, dat op 24 juni 1696 onder grote druk van de landsaten en inwoners van Goes de verkiezing van de stadregering toch heeft plaatsgevonden, hoewel de koning erop aangedrongen had deze uit te stellen. Men heeft dit gedaan, omdat men bang was dat er een oproer zou uitbreken. Enige belangrijke personen uit de regering en burgerij hebben weten te voor komen dat dit zou gebeuren. Ze hebben echter de magistraat verstaan gegeven, dat zo wie zo de regering gekozen moest worden. Dit is dan ook gebeurd. Men vraagt de koning dan ook deze verkiezing goed te keuren, hoewel hij zeer onaangenaam voor hem is. Samenvatting van de brief van 21 augustus 1692 van diverse collegien van de stad Goes aan Koning Willem III. Deze collegien kunnen zeer goed begrijpen dat de koning misnoegt is over de gevolgde procedure voor het verkiezen van een stadsregering. Het gaat dan om de strijd tussen de baljuw Everdijk en de ander heren anderzijds. Op 13 augustus heeft Willem III militie naar Goes gestuurd, maar men heeft geweigerd deze inkwartiering te geven. Men meldt de koning dat men niet in opstand is gekomen tegen hem, maar tegen de de superioriteit en de hardheid van regering van de baljuw. Er is veel bitterheid ontstaan tegen de baljuw. Als men zeker wist dat de militie er niet was om de positie van de baljuw te versterken maar ten goede van de stad zou komen, dan kon de inkwartiering zo doorgaan. De koning wordt dan ook verzocht de militie terug te trekken en men wil via de heer van Nassau-Odijk met hem verder onderhandelen over de gerezen moeilijkheden. 89

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1993 | | pagina 91