4 T
2. Ik was werkelijk al te goed...Ik had schoon
gelijk dat ik ’r afstrafte..Daar was iedereen
’t over eens..Mensen die ’t weten kunnen...
A J
5
5
F.
mi;
Eer
al;
Fa;
3. Ze zuchten...ze boeren...ze staan te wanke
len op hun poten...’t pus druipt eraf...
Ai
I I
1
1
ij
ffl/