DE HELMERSSTRAAT WOU WAT!’ door PIET DE HEUS degene, die kloppart Laat ik vooropstellen dat er nauwelijks een regel rechte relatie bestond tussen de Helmersstraat en mij. Ondanks de overdaad van drie Amsterdamse Helmersstraten. Als nazaat van een middenstand er uit de Kinkerstraat woonde ik er vele honder den meters vandaan. Mijn connectie met genoemde straat lag verscho len in het feit, dat ik er dagelijks meerdere malen doorheen rende op weg naar school viceversa. Voorts waren er enkele knapen in mijn klas, die hun domicilie hadden in de le Helmersstraat en daarin zat 'm het hele eieren eten. Henkie de Groot en Lowietje da Silva. Waarom in onze schooljongens-vocabulaire uit sluitend het verkleinwoord "Henkie" werd ge bruikt zal wel altijd een raadsel blijven. Hij was als adolescent en zittenblijver van professie een buiten alle proporties uitgegroeid soort gorilla met een fysionomie waar een beroepsbokser ja loers op kon worden. Zijn prestaties voor het schoolbord waren duidelijk minder indrukwek kend, maar Henkie ging totaal niet gebukt onder zijn gebrek aan intelligentie. Dit euvel werd volle dig gecompenseerd door zijn boezemvriend en buuijongetje Lowietje. Een uitermate pienter knaapje, drie jaar jonger dan zijn maat waardoor zijn tengere gestalte geheel achter de brede rug van Henkie schuilging. Niet dat hij diens lichame lijke bescherming nodig, want Lowietje was een vechtersbaasje van de bovenste plank. Een fel kef fend terriertje waarvoor menige bulldog schielijk het hazenpad koos. Aangezien hij ook nog bege nadigd was met de gave van het geboren leiders chap, kon het niet anders of Lowietje was de aan gewezen figuur om de jeugdbende uit de Helmersstraat aan te voeren. Vergeleken met het huidige tijdperk gedroegen de "gangs" uit de dertiger jaren zich redelijk ge disciplineerd. Eigenlijk bestond de enige "lol" hieruit, dat ze met een man of tien na schooltijd enkele naburige straten afstruinden in de hoop een andere buurtclub te ontmoeten. Zo ja, dan was het een simpel gegeven om aangehoord. Mijn lafhartig gedrag werd mij zo ernstig aangerekend, dat zelfs deze gevoelige snaar niet aan het trillen te krijgen was. Toen kwam daar, na een eindeloos lijkende tijd, die ge denkwaardige woensdagmiddag... Ik slenterde maar wat doelloos door de straten, toen ik mij plotseling omsingeld zag door een stelletje ongeregeld, dat uit het niets tevoorschijn scheen te komen en mij identificeerde als een van die koekebakkers van de Helmersstraat. "We salie jou es effe burgemeester maken", zei de griezel die als woordvoerder optrad, "Effe je broek van je reet, dan maken we je sakie keurig swart met schoenesmeer. Dat is sogeseid ons wa- termerrek 1 As je het spul ooit weer in se netuur lijke kleure wil terugsien, dan sal je die klok en klepel van je een daggie in de terrepetine motte hangel" Een homerisch gelach klonk op uit de kring, die zich steeds dreigender en nauwer om mij heensloot. Ik zocht in doodsangst naar een mogelijkheid om aan mijn noodlot te ontkomen, maar de ring was intussen hermetisch gesloten. Een panische angst joeg door mij heen toen ik rondom mij alleen nog maar grijnzende gezich ten en grijpgrage klauwen zag en ik begreep, dat mijn hulpgeroep in de massa werd gesmoord. Ik voelde dat ik werd beetgepakt en gemeen in mijn kruis werd getast. Ik trapte om los te komen. Opeens verslapte de greep en deinsde de kring langzaam achteruit. Een hoog, schril stemgeluid drong tot mij door en klonk in mijn oren als engelengezang. "Sodemieter op smerige rotstrale 1", gilde Lowietje, "Blijf met jullie pote van me kamme- raad af. Weg wese, of we ramme jullie stomme smoelen tot pullep... vuile platinize...!". De woor denstroom ging vergezeld van de mij overbe kende bijgeluiden. Doffe dreunen op neuzen, kinnen en andere daartoe geeigende lichaamsde len. De omsingeling werd uiteengespleten en "mijn Helmmersstraat" verscheen in het beeld. Als eerste was daar Lowietje met een woeste rooie kop en vlak achter en hoog boven hem to rende zijn trouwe reus Henkie. Mijn hele li chaam begon te trillen en hete tranen stroomden over mijn wangen, toen mijn belagers op de vlucht sloegen. "Rustig maar jonge", zei Lowietje, "Het is alle maal over. We hadde die lafbekke al langer in de gate. Die tremme we over een poosie de van Lennepkade in. Kenne se afkoele Een speelse stomp tegen mijn schouder voelde aan als een liefkozing. Weg was alle dreiging en vergeten waren al die eenzame dagen. Hier stonden mijn bloedeigen makkers en ik moest janken, of ik wou of niet.... Twee jaar later verhuisden wij naar Zeeland. Bij toeval herkende ik veertig jaar later, op een van mijn nostalgische voettochten door verloe derd Amsterdam, een vroegere vechtjas uit de Helmersstraat. Een wat morsige huisvader van kwartiertje met elkaar op de vuist te gaan. D groep die als eerste met bloedneuzen en andere onesthetische ongemakken er tussenuit knee was de logische verliezer, honend nagejouwc door de overwinnaars. Die bleven daarna nog eer poosje op luidruchtige wijze de bewoners van at veroverde straat erop attenderen, dat zij uitslui tend geschikt waren voor klungelwerk als "he plakken van sakkies". Ofschoon vanaf mijn geboorte behept mét eer heilig ontzag voor lichamelijk geweld, was het voor mij een "must" om deel uit te maken van de "Helmersstraat". Zulks om niet psychisch te woi den gegeseld door Lowietjes banvloek, wat in hield dat je als vogelvrij verklaarde door de hek klas werd doodgezwegen. Want wee het in de ogen van Lowietje tijdens een kloppart; had verbruid! De betreffende angsthaas spaard- maar wat graag zijn wekelijkse snoepcenten op tot hij ten leste de afkoopsom van een dubbeltje bij elkaar had. Nadat de boete in een stil hoekje van het school plein met een achteloos gebaar in de broekzak van Lowietje was verdwenen bleek deze meestal niet ongenegen, de banvloek op te heffen en je weer in genade aan te nemen. Op voorwaarde echter, dat je in het vervolg je knuisten zou ge bruiken in plaats van voortijdig de kuierlatten te nemen. Want verliezen was er voor Lowietje nooit of te nimmer bij... Mijn karakter droeg helaas de typische kenmer ken van de anti-held, waardoor ik als bron van in komsten, door Lowietje niet over het hoofd kon worden gezien. Temeer omdat mijn hoeveelheid zakcenten doorgaans wat positiever uitviel dan die van mijn doorsnee -klasgenoten. Reden waa rom ik zelfs in het heetst van de strijd nauwlet tend door de controlerende blikken van Lowietje werd gevolgd. De regelrechte armoedzaaiers on der ons konden zich met betrekking tot hun dien stijver, nog wel eens een schoonheidsfoutje ver oorloven zonder direkte financiële konsekwen- I ties. Ik niet... >r Ondanks het feit, dat ik als elfjarige qua postuur gezellig een^i met de blik op oneindig ^2 6ï bovenmiddelbare leeftijd met een gedrocht van et in de schaduw van Henkie kon staan, bleek k jammer genoeg dermate uit de kluiten gewas- n dat ik bij het tegemoettreden van de vijand teéds weer, bij wijze van vlagvertoon, naar de forste gelederen werd gemanipuleerd door middel van heftig gepor in mijn lendenen. De jj-uc bleek op langere termijn minder effectief, ^ant vroeg of laat kwam de tegenstander er ach- [er dat mijn stoere lichaamsbouw in schrille te genstelling stond tot mijn ietwat truttige manier I "an vechten. Wel had ik het geluk altijd te mogen gokken in de directe nabijheid van Henkie. ongezien die veelal bezig was drie knullen tege lijk in elkaar te frommelen, drong mijn gehannes njet onmiddelijk tot de combattanten door. Menige oplazer door Henkie uitgedeeld, werd zo doende door de tegenpartij ten onrechte op mijn :onto bijgeschreven. ges te dramatischer werd het, toen een hardnek kige griep Henkie enige dagen aan het bed kluis terde en wij op het cruciale moment via allerlei duistere kanalen hadden vernomen, dat de Brederodestraat gebrand was op een hardhan dige ontmoeting met de Helmersstraat. De ingrij- jende verzwakking in onze gelederen kon Lowietje niet vermurwen, de uitdaging voorlopig :uaar naast zich neer te leggen. Zoiets lag niet in iijn aard. Wel in de mijne, maar dat legde geen gewicht in de schaal. Wij maakten derhalve zonder Henkie die middag onze opwachting in de Brederodestraat. Een ang staanjagend zooitje rasknokkers stond ons ter lekke op te wachten. De leider, voorzien van een stelletje biceps als tennisballen, nam ons met één dichtgeknepen oog meewarig op, deponeerde vol minachting een fluim voor onze voeten die in grootte kon wedijveren met het poepje van een weldoorvoede zeemeeuw en stelde daarna zijn kornuiten smalend op de hoogte van onze aanwe zigheid met de onsterfelijke woorden: "Hei jong- es...l De Helmersstraat waauw waèt...!". Ongetwijfeld zouden wij zonder mededogen door deze kudde beren naar de slachtbank zijn gevoerd ware het niet dat ik, juist voordat de eerste optater de punt van mijn kin bereikte, uit puur lijfsbehoud aan mijn knieën trok en ge- iwind het slagveld verliet. In mijn kielzog sprint- e hijgend de rest van de Helmersstraatmeute met helemaal achteraan een heftig vloekende Lowietje, die in volle ren de verdoemenis over ons afriep. Oe volgende morgen werd myn komst op school dan ook begeleid door een ijzig stilzwijgen. Als hoofdschuldige aan het echec van de vorige dag ,Jas ik inmiddels door Lowietje veroordeeld en in de ban gedaan. Deze toestand duurde weken en k ging als door een hel. Helemaal alleen liep ik elke dag van school naar huis en andersom zond er dat er ooit iemand uit de klas dichter dan tien mieter bij me in de buurt kwam. Een oplopende reeks financiële voorstellen werd door Lowietje °nder doodse stilte en

Tijdschriftenbank Zeeland

Ietstelezen | 1988 | | pagina 13