BR IEF /tWW Wb w no e ■WmAw Ik was te voet. Te voet gaan was bijzonder. Tientallen libellen, belust op de insecten die de Invallen kunnen zich op de minst geschikte ogenblikken voordoen. Er zijn processen die men niet kan voorspellen of regelen of die men niet kan stopzetten en die zich nergens iets van aantrekken. Vandaar deze tekst, tot stand geko men op donderdagochtend 30 juni 1988 na één van de zoveel telefoontjes van een zekere A. Verburg uit de Palingstraat te Vlissingen, en het drinken van drie koppen zwarte koffie. Gisteren zat ik voor mijn Hennes Precisa 18 en wilde gaan tikken, maar opeens was ik met mijn gedachten ver weg. Ik liep langs het Victoriameer, de zuidoostkant. Er zijn daar wat granieten rotsen met grotten. Ik had gehoord dat zich daar oude grotschildering en moesten bevinden. Ik had er wel eens een paar gezien, die keer een soort menselijke figuren die er uitzagen als de zwarte, gedroogde rogge- en haaieëieren die je hier wel eens op het strand vinden kunt.Ze moesten heel oud zijn. De verf houdt het lang uit omdat zij bloed bevat. De schil deringen zijn dan ook dikwijls zwart of bruin. wandelaar van de rode grond opjaagt, vlogen mee. In de verte was het Meer te zien, de lucht er. boven blauw met dikke witte stapelwolken, het water staalkleurig. Er dreven grote eilanden pa. pyrus noordwaarts. Vlakbij maakten de brulkik- kers hun vermakelijke geluiden die steeds weer zo verschillend zijn datje er haast niet aan went, dat gekraak, gesputter of opeens hun hard gefluit waar je haren van te berge rijzen. Ik ging door het hoge gras waar je de kans loopt wat teken mee te nemen die er opuit zijn om zich ergens in de hete plek tussen je benen te nestelen om zich daar te goed te doen. Je kijkt dan ook uit naar de rotsen die als eilandjes boven de graszee uitsteken. Tot mijn verbazing stond daar opeens een groep je vrouwen. De middelste was het meest opval lend, een tamelijk jonge vrouw met een lang blauw kleed om zich heen en een zelfde kleur doek als een hoge muts op het hoofd. Zij stak een lange hand uit om kennis te maken en sprak een prachtig Engels. Mijn taaltje zonk daarbij in het niet en ik vond mij er maar schamel uitzien in mijn broek vol klissen en mijn badstof truitje, mijn brilleglazen beslagen en nat van het zweet. Ze bezwoer me niet in de grotten te gaan, die za ten vol met ongedierte, zei ze, schorpioenen en slangen. Alsof ze iets goed wilde maken bracht zij me naar een half ingestorte, van paaltjes en gras gemaakte hut. Het was een hut van enorme om vang en ze legde uit dat het ooit een koninklijke hut geweest was en ik begreep dat zij koninklijk bloed had. Het was een vreemde ontmoeting, daar in de wildernis, waar je geen mensen ver wacht. Ik had natuurlijk door moeten vragen, maar ik was te verrast, beduusd, onhandig, ik he rinner me dat ik daarna in een wonderlijk blijde stemming de rotsen beklom. Ik ging zo hoog mogelijk om het landschap te kunnen bekijken. Vlakbij zaten hagedissen met een frambozenrood bovenlijf en een blauwe staart. Ze maakten obsti nate bewegingen, drukten hun schoudertjes steeds weer op, later renden ze weg. Ze liepen op hun achterpoten en je zou gezegd hebben dat het mensjes waren, als ze geen staart hadden gedrag en. Later werd de lucht pikzwart en er was aan houdend weerlicht. Wind stak op en blies stof en bladeren en vogels en takjes voor zich uit. De waarschuwing kwam te laat. Een hevig onweer brak los en bij het van de rotsen glijden greep ik in een struik die mijn hand dik en ongevoelig maakte. Later zat ik in huis te luisteren naar de regen die op de golfplaten van het dak hamerde en te kijk en naar de struiken die wild bewogen van het neerstortende water, later kwam George Mvungi en die zei: Wat heb jij gedaan?’ Hij ging een fles bier voor ons halen en toen hoorde ik hem roe pen om te komen helpen. Op de cementen vloer van zijn kamer kroop een slang, zwart als drop en wel zo lang als ik zelf was. Ik herinner me dat we het dier heel lang bewerk ten met de bezem en een stok tot zijn kop finaal tot moes was. George nam hem met een paar stokken op om Hem buiten in de stromende re gen te gaan begraven. Uit de bek van het beest liep een dun straaltje zwart vocht. Het gebeurt steeds weer. Daar is niet veel aan te doen. Gisteravond draaide ik een vel papier in de schrijfmachine om een artikel over kunst te schrij ven voor letstelezen en, mijn gedachten dwaal den af.Ik ging op den duur aan geheel iets anders zitten denken. Dat overkomt me wel vaker. Vroeger maakte mij dat gedrag wel ongerust. Jaren geleden maakte ik met een zekere Maurice Cunningham een wandeling in de buurt van Coldharbour in Zuid - Engeland. We zouden gaan picknicken onderweg en hij droeg een rugzak waaraan een koekepan bungelde. We beklom men Leith Hill en hij zocht het moeilijkste en steilste stuk uit, zodat je je aan struiken en boom stammetjes moest vastgrijpen. Als ik vloekte en de naam van Jesus uitsprak boog hij met het hoofd, want hij was een gelovige Ier. We wandelden lang en aten paddestoelen die hij in het bos vond. Bij het teruggaan vergat ik mijn das. Omdat ik het warm had gekregen van het door de bossen sjouwen en ook omdat het vuur veel hitte gaf, had ik de das op een boomstam metje gelegd. Toen we weggingen lag hij daar nog en ik zei bij mijzelf: 'Nu laat ik mijn das lig gen!' Hij was onder handbereik en ik liet hem liggen! Toen we wegliepen, voelde ik die das daar liggen. Hij keek me als het ware in de rug en schreeuwde om meegenomen te worden. Maar ik deed dat niet. Ik liep tien, twintig passen en dacht bij mij zelf: 'Nu ga je toch zeker wel terug, even je das pakken. Straks moetje het hele eind...' Het was volkomen idioot om die das daar te laten liggen. Even teruggaan en hem pakken was iets dat elk zinnig mens gedaan zou hebben. Maar nee, ik liep steeds verder van de plek af waar het ding, dat lag te popelen naar mijn nek, bleef liggen. Pas laat in de avond besloot ik de das te gaan halen en begon een prachtige, lastige en bespottelijke tocht door de nacht. Het voorval is lang geleden. Dit soort dingen maken mij niet meer ongerust. Ik weet dat zij doorgaans toch een regel of tien, twintig tekst opleveren. In lezersbrieven een bondig epistel van de heer Jan Verschoore uit Oostburg be treffende het artikel over dhr van Gogh of Kunst en Erotiek of... L -

Tijdschriftenbank Zeeland

Ietstelezen | 1988 | | pagina 6