beperkte tijd die beschikbaar was, is gewerkt aan een controle van de standplaat
sen van de vogels en de vloeistofpreparaten.
In de quarantaineruimte in het Zeeuws Museum bevonden zich onder meer
nog de resten, schilden en koppen, van twee grote zeeschildpadden (Chelonia
mydas, de soep- of groene schildpad). Deze werden in 1889 door de toenmalige
conservator Naturalia (dr. J.C. de Man) verworven. Er spoelden in die tijd gere
geld exemplaren van deze soort aan, vooral in de Westerschelde. Met schepen
werden grote hoeveelheden van deze dieren uit de tropen ter consumptie aan
gevoerd. Vaak hadden de dieren een merkteken of een code in het buikschild ge
krast, waardoor het duidelijk is dat deze schildpadden geen toevallige dwaalgasten
waren. Schildpadsoep was toen een exquis gerecht. Nu zijn zeeschildpadden be
schermd. De schilden worden ten behoeve van een expositie elders gerestaureerd,
waardoor ze na afloop van de expositie in het depot geborgen kunnen worden.
De studie van de houtverzameling, aanwezig in een aantal laden in houten
kastjes, werd afgesloten. Het is een van de oudste houtverzamelingen van ons
land, uit het eind van de achttiende of het begin van de negentiende eeuw. Naast
inheems materiaal is veel materiaal aanwezig uit Suriname. Bijzonder erbij is de
handgeschreven catalogus, waaruit blijkt dat kennelijk de lokale naam van bo
men gevraagd is aan de bewoners ter plekke. Deze namen zijn ook genoteerd.
Onderzoek aan de Wageningse Universiteit heeft eerder uitgewezen dat sommige
namen verbasteringen zijn van namen van bomen uit West-Afrika. Toen de uit
Afrika gehaalde slaven aankwamen, hebben ze bomen die leken op bomen die ze
van huis uit kenden, met dezelfde namen aangeduid.
De zoölogische collecties van het Genootschap (maar ook de andere naturalia-
collecties) hebben een belangrijke wetenschappelijke functie. In hun artikel
Specimens as primary data: museums and 'open science' (Trends in Ecology
Evolution May 2015, Vol. 30, No. 5) wijzen de auteurs Schilthuizen et al. (2015) op
het belang van de exemplaren die in musea bewaard worden. Zij schrijven (ver
taald): 'De "ruwe data" in het biodiversiteitsonderzoek bestaan niet uit tabellen
met aantallen exemplaren per soort, verzameld op een bepaalde dag op een be
paalde plaats, maar uit de goed geëtiketteerde exemplaren zelf.' Daarbij is het van
belang te beseffen dat de naam die aan een exemplaar gegeven is, feitelijk alleen
maar de mening van de onderzoeker is en daarom zelf niet een oorspronkelijk feit.
Vervolgens schrijven zij (samengevat) dat, omdat de kennis van de biodiversi
teit voortschrijdt en steeds nieuwe kennis beschikbaar komt, het voor onderzoe
kers mogelijk moet zijn terug te gaan naar de oorspronkelijke exemplaren. Deze
Conservatoren
6l