m 34 KATHOL IEKE ILLUSTR ATIE ook aangekeken, toen George naar de bushalte op den weg naar de stad liep, maar toen was in hun blanke voorhoofden even 'n rimpeltje van zorg geweest. Han liep langzaam, alsof hij veel te bepeinzen had. Zijn drift van straks, toen hij George op verregaande onbescheidenheid had betrapt, was wel geweken. Hij zag heel goed in, dat zijn geslotenheid anderen prikkelde om achter zijn ..geheimen" te komen. Hij was verstandig genoeg om te erkennen, dat zijn broer en geen der anderen nooit naar zijn verborgenheden speuren zou, als hij maar wat guller met zijn mededee- lingen was. Maar dit viel hem moeilijk, hij praatte niet graag over de dingen, die hem voor 't oogenblik in beslag namen en hij achtte zich ook gerechtigd zijn innerlijk léven voor zich te houden. Vroeg hij naar de persoonlijke zaken van anderen? Hij liep nu echter niet te pein zen, maar repeteerde zijn rol. Dat ging zoo goed in deze eenzaamheid, waarom het halve donker als een vertrouwelijke sluier hing. Achter hem was het groene eiland al gauw in den avond verdwenen en hier, waar dichtbij geen huizen stonden en zijn voetstap wegdofte in het zand, kon hij wel luid dè zinnen van zijn rol zeggen. Hij bleef wat op en neer wandelen, half verstaan baar sprekend, soms, als hij er heelemaal in was, het woord ver sterkend met een gebaar. Hij leefde zich in, in de rol van denmensch, die door zijn fijnen aanleg en de ontwikkeling van zijn geest oprijst boven zijn vlakke omgeving, daar door aan den eenen kant nijd ver wekt, aan den anderen kant ontzag. Die met zijn ziel opstreeft naar hooge idealen, omdat alles hem trekt naar de schoonheid, die de Schepper als een lokaas van het eeuwige den stervelingen voor oogen houdt die heel zijn bestaan doordringt van den wil om goed, wijs en schoon te zijn maar die in ieder van zijn handelingen het gebondene aan wereldsohe zwakheid en laagheid voelt. Tot hij zich door strijd, lijden en offerzin zóó hoog heeft opgewerkt, dat zijn talenten geheel tot zegen van de tnenschheid strekken. Terwijl Han zich in dat karakter verplaatste, viel ook zijn bestaan van iederen dag van hem af, zooals de met pek besmeurde sloof, als hij zijn werk neerlei. Hij was de schoenmaker niet meer,die, tobbend het dagelij ksch brood, zich jongen dikwijls gedwaald, om in de stilte onder de donkere boomen zijn vage fantasieën uit te leven. Herinneringen uit den kindertijd kwamen in hem op, terwijl hij hier doelloos voortslenterde door het hooge gras, dat een uitgedroogde sloot voor den smallen boschrand verborg. Zóó kwam hij dicht bij den zijgevel van het huis, een groot wit vlak met een enkel raam. Hij kende het huis en de omgeving vanaf zijn kinder jaren, maar dat raam had voor hem sinds kort een bizondere be teekenis in de laatste maanden had het meermalen zijn oog getrokken, omdat wel eens; och zoo zelden, een licht meisjesfiguurtje zich in den don keren ruitspiegel vertoonde. Hij liet zich neerzakken in het gras en lag een poos stil, Steunend op zijn ellebogen, den blik droomerig gericht op het oude huis, dat iets geheimzinnigs ver- om boog over het taaie leer en bij zijn slaafsche werk nog vaak een liedje zong. Hij was *n andere, opgenomen in het rijk der verbeelding, waar de afmetingen zooveel grooter, de mogelijkheden zooveel onbeperkter, de ruimten zoo veel geweldiger zijn. Hij leefde nu 'n gedroomd bestaan, maar dat hem niet minder echt scheen dan het leven op het groene eiland. Zoo dwaalde hij rond en de torenklok uit het dorp had al lang half tien geslagen. Ongemerkt was hij een dwars weg opgeloopen, die den zandweg met de harde straat verbond,Dit smallere pad was aan de eene zijde afgesloten door laag hakhout, waarover nu het suizelen van het avondkoeltje ging. Aan den anderen kant lag een groote tuin met hoog oud geboomte en veel heesters, waar- tusschen men nauwelijks het witgekalkte landhuisje terugvond. Daar woonde de gepensionneerde adju dant Wilhelmus Maes met een oude dienstbode en thans ook met het eenige kind, dat den weduwnaar was overgebleven de blonde Tine. Nu hij opeens tegenover het hek der oude woning stond, vergat Han ook even plotseling zijn tooneel- liefhebberij en al de gedachten die daaruit voortvloei den. 't Was alsof de helderheid van zijn geest, wakker gemaakt door het zoeken naar den juisten klemtoon voor moeilijke zinnen, nu weer omsluierd werd door de wonderlijke weemoedige stemming, die geheel zijn wezen beving» Onbewust onderging hij een ver andering, die al het vroeg-oude, vroeg-wijze in hem vervaagde en de blankheid van de jeugd in zijn jonge hart herschiep. Onwillekeurig volgde hij het witgeverfde houten hek tot waar het omboog langs een weinig begaan voetpad. Hier kende hij den weg in het donker, want als kind had hij hier vaak gespeeld en als opgroeiende AAN DEN ARBEID De Zeeuwsche blauwen worden door den boer in den hoop'* in den winter te vrijwaren kreeg, nu de naderende nacht al dichter nevels rond de witte muren en het grijze leiendak spon. Hij droom de van dingen, waaraan hij op den dag niet denken durfde, omdat de werkelijkheid der saaie schoenma kerij er tegen opbotste, maar die nu, in deze romantische omgeving, geen tegenspraak ontmoetten. Het raam bleef donker en hij verwachtte ook niet anders. Eindelijk stond hij op en volgde verder het pad, dat achter den tuin der villa omliep, om door het struikgewas heen den zandweg te bereiken. De maan was opgekomen en schemerde zilverig in het blad der populieren, die hoog en rank boven de omgeving op rezen. Plotseling stond hij tegenover een donkere gestalte en die ontmoeting was, bij zijn droomerige stemming, Zóó onverwacht, dat 't hem 'n schok gaf. In zijn ver warring herkende hij niet eens den ander, die, al even verbaasd, 'n stap terugdeed, en onwillekeurig balde hij de vuisten, alsof hij zich tegen een vijand te verde digen had. „Potverdikkie, 't is Han Die uitroep maakte zijn hersenen weer volkomen helder. „George Wat doe jij hier „Dat kan ik jou even goed vragen „Ik.... Ik wandel hier 's avonds vaak." „Zoo Nou, dan is 't zeker heelemaal niet erg, dat ik 't óók eens 'n keer doe, hè?" „Maar wat heb je hier te zoeken?" „Ik hou me aan 't zelfde compliment, broerMaar je zult toegeven, dat ik jou geen rekenschap verschul digd ben." Han wond zich op. „Jij schijnt *t er op gezet te hebben, mijn gangen na te gaan. Eerst zoek je mijn kamer af en nou loop je me al na, als 'k 's avonds wandel. Ik wil weten, wat je daarmee voor hebt „Och, klets toch nietWist ik dan, dat 'k jou hier tegen 't lijf zou loopen „O, kwam je hier uit jezelf 'n Gek geval, neem me niet kwalijk „Gekker dan dat van jou?" „Ik.ik wandel 's avonds 'n eindje om, om rustig m'n rol te kunnen repeteeren," bekende Han met moeite. „Nou, en zooiets kan ik toch ook wel doen spotte George. Onder het praten waren ze opgeloopen, langs den achterkant der villa heen. Boven de serre werd plot seling een raam verlicht ze keken er beiden te gelijk naar. „O, 't is de ouwe heer," zei George met iets van spijt in zijn stem. Han stond even stil. Dan zei hij stug „Kom, laten we naar huis gaan." Zwijgend liepen de broers een poos naast elkaar voort. Toen ze op den landweg kwamen, begon George „Je behoeft niet zoo nijdig tegen me te doen, alsof ik je 'k weet niet wat heb aangedaan. Als fk geweten had, dat jij hier je rol liep te repe teeren, zou ik je zeker niet gestoord hebben. Kom, zet toch niet zoo'n zuur gezicht. Waarom zouden wij ruzie maken, je weet, hoe 'n hekel moeder daaraan heeft." „Hij is platzak en wil van me leenen," dacht Han, maar toch stemden de woorden van zijn broer hem milder. „Ik verlang geen ongenoegen," antwoordde hij luid en daarmee was de ander voorloopig tevreden. Toen ze samen over de brug het huis naderden, zaten de vrouwen nog onder den noteboom aan den zijkant. Marie had op het tafeltje een kleine petroleumlamp gezet en het warme licht bescheen vredig de stille gezichten. Er was een sterke geur van bloemen op die plek en het eentonige gekwaak der kikkers in de sloot vormde als 't ware een achtergrond voor ernstige gedachten. De vrouwen keken even op, toen de broers op hen toekwamen vluchtig was er weer de wisseling van een tevreden blik en groet ten zacht terug. Toen zei juffrouw Beukels „Ik vind, dat Lucie wel wat lang in de stad blijft." Op den weg was het geluid van enkele hooge stem men, Vanuit den lichtkring der lamp konden ze niet zien, wie daar stonden aan den overkant van het smalle water. Nu kwam Lucie over de brug. Vroolijk stapte ze op het groepje onder den noteboom toe. „Lang uitgebleven, hè Natuurlijk waren we al om acht uur met 't uitzoeken van de stof klaar. Tine heeft lichtblauw crêpe de chine genomen, 't zal 'n snoezig japonnetje worden. Toen wou ze met alle geweld fuiven in de lunchroom op de markt en er was muziek, ik vond 't zoo gezellig; dat heb je niet alle dag, hè „Was dat juffrouw Maes, waarmee je daarnet nog stond te praten „Ja." „Och sufferd, had mij dan even geroepen, om ze thuis te brengen nu loopt ze dien donkeren weg alleen," mopperde George. „Alsof ze dat niet geregeld doetlachte Lucie en ging, bij 't ontbreken van een vijfden stoel, op het gras zitten. De beide jonge mannen waren tegelijk opgestaan en tuurden over den weg, die nu helder in het maan licht lag. Juist bij het zijpad tee kende zich nog vaag een licht figuurtje af. Met haar zwevenden gang had die ijle gestalte iets onwezenlijks en de oogen der broers volgden haar, tot ze in het duister was opgelost. De twee vrouwen bij het tafeltje keken enkele oogen- blikken zwijgend naar de broers, die met fn zucht weer gingen zitten, toen de weg eenzaam lag. Onwille keurig zochten haar oogen elkander met een vraag, die niet zonder onrust was. gebrachtom ze voor bevriezing

Tijdschriftenbank Zeeland

de Katholieke Illustratie | 1928 | | pagina 14