EEN BLADZIJDE VOOR DE JEUGD x DE OORLOG TUSSCHEN DE APEN EN DE KRABBEN Een Stekelig Gezelschap -J*. Ee* Stekel Af zo hdxhl'nk K ATHOLIEKE ILLUSTRATIE Japansch volksvertelsel p een zonnigen middag kuierde de krab heel verge - noegd langs het strand, aan den voet van een lioogen berg» Hij had reden om in z'n schik te zijn, want hij had een flink brok geroosterde rïjstekoek gevonden en was daar nu mee op weg naar zijn hol» om 't eerlijk met zijn fami lie te deelen. Daar kwam de aap met groote sprongen langs de helling van den berg naar beneden. Hij had ook iets te smullen gehad, een groote mangga-vrucht, maar die had hij heele- maal alleen opgegeten en nu had hij nog maar de pit over. Hij kon niet uitstaan, dat de krab nog zooiets lek kers had, en besloot, hem eens in 't ootje te nemen en zelf een goeden slag te slaan. Dus stelde hij den krab voor, te ruilende krab zou de mooie platte manggapit krij gen en hij moest dan den rijstekoek hebben. De goedige krab, die zich niet kon voor steilen, dat iemand een slechten ruil zou voor slaan, vond het dadeüj k goed en gaf gewillig zijn koek af voor de groote pit. Maar al het vruchtvleesch was er schoon afgeknaagd en Zelfs met zijn scherpe scharen kon hij niets op het harde, houtachtige ding beginnen. Hij plantte het dus in vredesnaam maar in den grond, in de hoop, dat er dan mettertijd misschien nog iets goeds van terecht zou komen. Kijk eens aanOogenblikkelijk ontsproot er een manggastek, die heel hard begon te groeien, hooger en aldoor hooger en krachtiger, tot er in een ommezientje een machtige boom aan het strand stond, vol prachtige rijpe mangga-vruchten. De krab was nu de gelukkige bezitter van een heerlijken, rijken voorraad, maar. hij kon er onmogelijk bij komen Daarom vroeg hij aan den aap, die er al dien tijd grinnikend bij had gestaan, of hij zoo goed wilde zijn in den boom te klimmen om de vruchten voor hem omlaag te halen. Hij dacht nog altijd, dat de aap 't wei heel goed met hem zou meenen De aap liet zich niet lang bidden, slingerde zich in een ommezientje tegen den dikken stam en zat al gauw op een van de takken, midden tusschen de rijpe vruch ten. Hij zocht de allermooiste en grootste uit en begon er zich heerlijk aan te goed te doen. Wanneer hij er een tusschen vond, die niet goed rijp of wormstekig was, wierp hij die met een smak omlaag naar zijn mak ker, zóó hard, dat de arme krab er barsten in zijn schaal van kreeg. Tenslotte begon hij hem zóó fel met pitten en slechte vruchten te bombardeeren, dat de krab slechts met de grootste moeite kon wegkomen, door zoo hard weg te krabbelen, als zijn rare kromme pootjes hem toelieten. Half dood bereikte hij zijn hol, waar hij nog juist zijn verschrikte familieleden stamelend kon inlichten, over wat er met hem gebeurd was, en toen uitgeput neerviel. De aap bleef zich intusschen te goed doen aan de heerlijke vruchten en nam er nog een heelen voorraad van mee naar huis. De krabbenfamilie kon het geval maar niet verkrop pen en vertelde er van aan vrienden en buren, die ook allemaal heel verontwaardigd werden, zoodat er ten slotte met algemeene stemmen besloten werd, den aap den oorlog te verklaren. tAOtnMMto begon hij zoo fel met pitten en bombardeeren Maar de slimme aap was op alles voorbereid geweest en verzamelde vlug een apenleger, zóó groot en vlug en sterk, dat de krabben wel inzagen, dat hun jammer lijk klein, traag krabbenlegertje heusch niet veel kans hadden, als het tot een gevecht zou komen Zij bleven dus nog in hun holen, en overlegden met elkaar, of ze niet door list over de overmachtzouden kun nen zegevieren, want het ging toch niet aan, dat degene,die ongelijk had, het winnen zou en ongestraft blijven, al leen omdat hij nu toe vallig grooter en ster ker was Hun beraadslagingen werden bijgewoond door eenige zonder linge bondgenonten een rijstblok, een rijst stamper, een ei en een bij. Het rijstblok en de rijststamper waren van de menschen wegge- loopen, omdat ze te hard behandeld wer den, en hadden zich teruggetrokken in de wildernis om daar on gestoord te leven. Het ei was uit 't nest gerold, dat toevallig boven aan een hooge berghelling was gebouwd, en zóó heelemaal beneden aan 't strand terechtge komen en vriendelijk opgenomen door het krabben volk. De bij was verdwaald en van haar eigen volk weg geraakt en daarom was ze maar blijven wonen waar ze nu eenmaal be land was. Ze wilden allemaal heel graag hel pen en als vrijwilligers bij het krabbenleger dienst nemen, want de brutale, diefachtige apen waren bij niemand bemind. Er werd afgesproken, dat de krabben, om te beginnen, net zouden doen, of Ze vrede wilden sluiten met de apen. Ze legden het zóó aan, dat de apen, hoe sluw ze zelf ook waren, er werkelijk inliepen. Ze wisten het zelfs zóó ver te krijgen, dat het apen-opperhoofd, juist degene, die den armen krab zoo'n leelijke poets gebakken had, argeloos in hun hol kwam om eens te buurten en zich bij den haard ging zitten warmen. Het viMif was wat laag gebrand en de apen koning nam, niets kwaads vermoedend, de hibashi of pook, die naast den haard op den grond lag, om 'i wat op te rake- ien.Maar nauwelijks had hij erin gepord,of met een vree- selijken knal sprong het ei, dat zich in de asch verborgen had, uiteen, en de gloeiende puntjes eierschaal sprongen den aap in 't gezicht en verbrandden hem leelijk. Hij gaf een krijsch en vloog naar de keuken. Daar vond hij een grooten pot ingelegde vruchten staan en duwde zijn gezicht erin om de pijn te stillen met het zachte, zoete sap. Maar de bij, die onder het oor van den pot ver stopt zat vloog op hem aan en stak hem in 't oor. Half dol van schrik en pijn stormde de aap verder naar de achterdeur, maar vóór den drempel lag een bosje vochtig zeegras, zoodat hij uitgleed en naar een plank boven zijn hoofd greep om staande te blijven. En daar schoof het rijstblok van de plank en kwam met een harden smak op zijn rug neer, en de rijststamper volgde en sloeg hem op zijn kop. Daar lag het apenopperhoofd nu, met gebroken ruggegraat en te ellendig om nog aan vluchten te kun nen denken. En uit alle hoeken en gaatjes kwamen toen de krabben, een heel leger, en beten hem met hun scharen dood. Toen de andere apen hoorden van den dood van hun opperbevelhebber, beschouwden ze den oorlog als geëindigd, want hij was ft geweest, die hen altijd aan hitste tot allerlei ondeugende streken, en nu hij er niet meer was, hadden ze niets geen lust meer, den strijd voort te zetten. En daarbij hadden ze zóó'n ontzag gekregen voor de slimheid van het krabben volk. dat ze hen voortaan met de meeste onderscheiding behandel den en geen aap het nog ooit durfde wagen, een krab voor den mal te houden of lastig te vallen. PIERROT rN LEG-PUZZLE Hierboven zie je 'n twaalftal figuurtjes. Tee ken deze op dun carton 2 of 3 maai zoo groot na en knip ze daarna uit* En wat nu Probeer 4 aan 4 zoo bijeen te leggen, dat je 3 figuren krijgt, die alle drie precies even groot zijn en denzelfden vorm hebben. m r.i t»- slechte vruchten te I k denk, dat er wel heel wat onder jullie zijn, die in de vacantie aan *t strand zijn geweest. Of je daar ook het stekelige gezelschap aangetroffen hebt, dat ik in den loop van een paar weken vond, weet ik niet. Anders moet je een volgend jaar maar eens goed opletten. De eerste stekelige sinjeur, die ik zag, was een zee ster (fig. i). 't Was maar een kleintje, maar hij leefde nog. Daarom was zijn lichaam nog buigzaam. Ik heb in 't mulle zand wel zeesterren gevonden, die heelemaal gedroogd waren en zoo hard, dat ze bijna braken als je ze in handen nam. Een typisch gezicht is 'l, als je het levende dier op zijn rug legt. Dan werkt en wurmt hij net zoo lang met zijn vijf armen tot hij er in slaagt zijn „voet jes7', die kleine uit stee kseltjes aan de onderzijde (fig. i), vast te zetten en zich zoo ver om te draaien, dat hij met een klap weer „op z'n pootjes" terecht komt» De tweede stekelige vrind was een zeeëgel (fig. 2). 't Was een klein beestje, mooi rond met vrij lange ste kels, die groen met rood waren. In 't mid den van het diertje (fig. 2) waren vijf witte puntjes te zien, de kaken van het diertje. Volgens de beschrij ving graast het daarmee op de rotsen en steenen, om er de kleine wier plantjes af te krassen. Levende zeeëgeltjes heb ik niet gezien. Wel waren er enkele» die hun stekels ver loren hadden (fig. 3). Die waren heelemaal overdekt met knobbeltjes. Vergeleek je die met de stekel- dragende exemplaren, dan waren de stekels zeif aan hun uiteinde hol (fig. 4) en schoven over de knobbel tjes heen. Als de zeeëgel nog leeft, kan hij de stekels ook bewegen. Hij maakt daar gebruik van om alles wat op zijn r ug valt langs zijn kou we kleeren" te laten wegglij den, door de stekels beur telings te la ten zakken. Wordt ver volgd) 2-e.e.c.^ti

Tijdschriftenbank Zeeland

de Katholieke Illustratie | 1928 | | pagina 22