ren". Veel succes had dat ook deze keer niet. Nog in '1568 worden "die van
Zion", waarmee de kloosterlingen uit het klooster in de buurt van Noordgouwe
bedoeld worden, verzocht in hun brouwerij bier te brouwen ten behoeve van de
inwoners van Zierikzee.
In de tweede helft van de zestiende eeuw nam de bedrijvigheid in de brouwne-
ring toe. In 1564 werd aan Rochus Iemant toestemming gegeven om zogenaamd
klein bier te brouwen. Klein bier was het bier dat verkregen werd van het twee
de aftreksel van het beslag, het zogenaamde nagoet, door dit opnieuw met water
te begieten. Vervolgens werden in 1572 Lieven Lenarts en Jan Bo onder bepaalde
voorwaarden toegestaan twee soorten bier te brouwen. Opmerkelijk hierbij is dat
deze twee mannen reeds een ander beroep uitoefenden. Lenarts was huistimmer
man en Bo bakker. Of zij hiermee gestopt zijn wordt niet meegedeeld. Mocht dit
het geval zijn dan wijst dit op een keerpunt in de vooruitzichten in de bier
brouwerijnijverheid. Deze zouden dan op het eind van de zestiende eeuw der
mate gunstig zijn, dat de burgers er hun beroep voor op durfden geven.
In de jaren tachtig van de zestiende eeuw was er verder nog sprake van de
brouwers Jan de Graave en Thonis Adriaanse. Zij dienden in '1584 een verzoek
in, dat te maken had met de te betalen belasting. In 1.590 verzocht Jan Jacobse,
een brouwer uit Veere, of hij van stadswege het Predikherenklooster en een
"zekere bak van 160 tot 200 tonnen waters" mocht gebruiken om bier te
brouwen. Het convent van de Predikheren was inmiddels opgeheven en de mon
niken hadden de stad verlaten. De bak waarvan gesproken wordt was een regen
bak. Hierin werd water opgevangen om bier mee te brouwen. De brouwers in
Zierikzee waren in verband met het zoute (en brakke) water in de grachten
afhankelijk van het hemelwater. Om ook in tijden van droogte voldoende water
te hebben maakte men gebruik van grote, al dan niet ingegraven, regenbakken.
Het stadsbestuur willigde zeer waarschijnlijk het verzoek in, want negen jaar
later, op 7 maart 1599, verzocht een niet bij naam genoemde brouwer, of de in
vervallen staat verkerende brouwerij, door de stad gerepareerd werd, of dat deze
hem de brouwerij in een redelijke erfpacht zou geven. Op welke wijze het stads
bestuur aan het verzoek is tegemoetgekomen is niet bekend. De reparatie werd
in ieder geval uitgevoerd. Later gingen alle bezittingen van het klooster, dus ook
de brouwerij over aan de stad. Deze verhuurde de brouwerij eerst aan Jaques
Verhulsen. Hij werd echter in 1605 gesommeerd om de brouwerij te verlaten,
waarna Cornelis Jan Eijnoutse de brouwerij mocht gebruiken "op al sulke huur,
als hij zal kunnen verdragen met degeene die daar toe geregtigd zijn". Twee jaar
later, op 26 mei '1607 kocht Eijnoutse de brouwerij van de stad onder de bepa
ling, dat hij het perceel alleen voor brouwersdoeleinden zou gebruiken en dat
ook bij verkoop of overgave aan een ander het perceel deze bestemming zou
moeten blijven houden.
In de zeventiende eeuw kreeg Zierikzee te maken met een grote opgang in de
bierbrouwerijnijverheid. Met name in het eerste kwart komen we in de resoluties
van de stadsraad aantekeningen tegen over brouwers en brouwerijen. Zo kreeg
brouwer Salemons Roeiants in 1618 voor zijn hoge kosten in het verleden en de
toekomst, voor één jaar een lening van tweehonderd Zeeuwse ponden, zonder
rente. Op 1 januari 1620 kreeg hij nog een keer "eenighen beneficien en ver
schooningen ten faveure van de suppliants neeringhe". Het tegemoetkomen van
het stadsbestuur aan de brouwers was overigens een gewone zaak. Dit is onder
8