nog maar dertig zeilen. Met de haringvisserij was het vrijwel gedaan en men viste
hoofdzakelijk nog op kabeljauw. Bovendien was van de eens zo bloeiende
lakennijverheid alleen de naam nog over. Het aantal inwoners van de stad wordt
in het midden van de achttiende eeuw geschat op tien- tot elfduizend. Dit inwo
nertal is weliswaar niet veel hoger dan een eeuw daaiwoor, toen de stad
ongeveer 9500 inwoners lelde, maar gezien de economische situatie, leefden de
mensen in hel midden van de achttiende eeuw onder slechter omstandigheden
dan in het midden van de zeventiende eeuw. De welvaart, die nog in Zierikzee
aanwezig was, bevond zich onder een kleine regentenstand, die zich, in de tijd
die het regeren haar overliet, slechts bezig hield met het beheer van haar bezit
aan huizen en land.
De brouwerijen leden ongetwijfeld onder deze slechte economische omstandig
heden. De koopkracht van de brede lagen van de bevolking was immers bepa
lend voor de afzet van bier. Dat wil zeggen het budget van de arbeiders, nering
doenden en kleine middenstanders. Dat de koopkracht in Zierikzee gedaald was
lijkt aannemelijk. Mede in verband met de stijging van het aantal inwoners tussen
1650 en 1750, al was die zeer gering, zal het verlies aan arbeidsplaatsen in de
nijverheid en visserij in Zierikzee gezorgd hebben voor een groeiende structurele
werkloosheid, hetgeen volgens Johan de Vries het meest opvallende verschijnsel
is van de economische achteruitgang in de achttiende eeuw1
Ook stijgingen van de grondstofprijzen hebben in de tweede helft van de
achttiende eeuw een rol gespeeld in de teloorgang van de bierbrouwerijnijver
heid. De prijzen van gerst, de belangrijkste grondstof voor de bierbereiding, en
tarwe waren in 1773 twee keer zo hoog dan vroeger. Tussen 1776 en 1784 daal
den de prijzen wel weer, maar in 1787 waren ze op hun beurt weer enorm geste
gen en als gevolg van de oorlogstoestand in Europa steeg de prijs van gerst op
het eind van cle achttiende en het begin van de negentiende eeuw nog meer.
Hier kwam nog bij dat van de inlandse gerst een veel grotere hoeveelheid dan
vroeger gebruikt werd door de korenwijnbranderijen, die vroeger bij voorkeur
gerst uit de Oostzeelanden gebruikten. En ook de hop werd duurder. In 1786
kostte Vlaamse hop vijftig en Heusdense vijfendertig gulden per honderd pond,
terwijl vroeger deze prijzen respectievelijk tien en acht gulden bedroegen. Later,
in het begin van de negentiende eeuw stegen de prijzen van hop nog verder,
maar van veel invloed op het verloop in de Zierikzeese brouwerijen is dit niet
geweest.
Behalve de grondstof- waren ook de brandstofprijzen op het eind van de
achttiende eeuw sterk gestegen. De oorlog met Engeland maakte deze situatie
alleen maar erger. De brouwers konden niet langer Engelse kolen inkopen en
moesten genoegen nemen met kolen van een mindere kwaliteit, die bovendien
veel duurder waren. Vanaf "1785 was er weliswaar weer sprake van aanvoer van
Engelse kolen, maar de brouwers moesten hiervoor aanzienlijk meer betalen dan
voor die tijd. Een gevolg van de duurte van de grond- en brandstoffen was, dat
de brouwers genoodzaakt waren om of voor de oude prijzen een produkt te
leveren dat steeds slechter van kwaliteit was en daardoor zijn goede naam ver
loor, of de prijzen van het bier te verhogen, waardoor het voor veel mensen te
duur werd en men overging op het drinken van het veel goedkopere en onbe
laste scharrebier.' Welke keus de brouwers ook maakten; ze trokken altijd aan het
kortste eind.
20