duidt: uit het bevolkingsregister blijkt dat zijn moeder op zondag 17 juli 1892 overlijdt - en later naar Arnhem. Ik vermoed dat hij daar bij zijn schoonmoeder Wilhelmina van den Bosch, verbleef, die een paar maanden later (november 1892) bij hem in Zierikzee introk. (Zij komt overigens nergens voor in de Zierizeese brieven). Ook in Dordrecht loopt zijn sollicitatie stuk. Op 7 Augustus 1892 doet hij vanuit Arnhem uitvoerig en verontwaardigd verslag van de gang van zaken. Minne boel! Minne boel! Spuw er op. Wat deed ik liever dan een Brahmaan wor den en in een natuurbosch gaan wonen met mijn litteratuur, mijn taal en mijn philosophie en niet meer schrijven, maar enkel lezen en kijken en wezen in die gelegenheid, dat men den aristocraat kon zijn van de onschuld en het recht. Maar denk niet, amice, dat dit nu om Dordt is, maar het brengt me dl de wereld- sche domheid en minheid weer te binnen. Zoo zelfzuchtig ben 'k niet, hoor, dat 'k om Dordt pessimistisch worden zou; zoo kinderachtig ben ik. ook niet. Maar zöö is de gansche wereld en gros. Punctum! Maar Van den Bosch wilde zo langzamerhand toch per se weg uit de stad 'waar het snobisme en de ploertigheid zoo welig tierlden]', al krijgt hij in het lesgeven op school wel steeds meer plezier. Maar '[hij] mag [ook] die halfvolwassen Zierikzeeënaars en Schouwenaars en Duivelanders niet.'(meer). En zijn collega's 'zijn niets voor [hem] den individu, al zijn zij vrij wat fatsoenlijker dan den origi- neelen Zierikzeeschen Barbaar.' In een brief van 6 maart 1892, in de aanloop naar zijn sollicitatiepogingen, lucht hij zijn hart daarover. Ik weet nu wat ik voor Zierikzee ben en wat Zierikzee voor mij is. Er is misschien geen stad in ons vaderland waar het snobisme, de ploertigheid zoo welig tiert, zich zoo verwaten brüstet, waar het peil der denkbeelden lager staat. Er zijn natuurlijk excepties, maar als gemeente (en ik ben ambtenaar der gemeentel maakt het den indruk, van een kolonie van mïn-minne lieden. Er kan geen stad zijn waar meer gepraat en gelasterd wordt; nergens wroet de karakterlooze klein-steedschheid zoo in haar eigen vuile ingewanden. Nergens is een man zonder geld en zonder aan zien minder in tel. Nergens is hij zoo overgeleverd aan de brutaliseering van den bourgeois, van den allerminsten der bourgeois. Wee hier zulk een man (ik. ben goddank niet. zulk èenj die hier het gezag op school niet wist te handhaven; die zich niet te hoog gevoelde om brutaliseering te dulden, die niet heilig bij zich zelf zwoer dat hij over de minheid zou zegevieren: tot zelfs de schoolkinderen van de Burgerschool zouden hem in zijn aangezicht zeggen wat een klein verachterlijk arm onaanzienlijk, man hij was. Zöö is het hier. Op school gaat alles uitstekend. Ik zou u veel over dit jaar kunnen schrijven. Titans is mijn schoolgezag vastgeves- tigd. In de eerste Klasse (mijn Klasse dus van den beginne af) is een groote ambitie voor de moedertaal en ik ben over de resultaten zeer tevreden. Het minst homo geen ben ik. met IV^e Klasse (17 stuks) en de IV®e Klasse met mij. Met de V®e is het uitstekend. Over die I\Me Klasse klagen alle leeraars, behalve die voor 'exacte vak ken' natuurlijk. Maar ik mag die halfvolwassen Zierikzeeënaars en Schouwenaars en Duivelanders niet. Ik. heb ze met geweld onder den duim gekregen en nu pas ik daar toe het Principii Obsta^^Tucht zal er zijn en geleerd zal er worden. Ik heb het cigarenrooken sinds eenigen tijd nagelaten en dat maakt mij net geschikt (ik meen dat nalaten van het rooken) om met forschheid en zonder te veel overspan ning den boel te regeeren. Maar van de stad als zoodanig heb ik een verschrikke- lijken afkeer. Ik walg van den Zierikzeeschen bourgeois en in mijn huis voel ik mij 98

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2000 | | pagina 100