geweest, zodat het onderwerp niet meer in de correspondentie terug keert. Ook
Zierikzee en Zierikzeeënaars passeren in de rest van de correspondentie niet
meer de revue. Naast het redactiewerk vragen de afwerking van de (eerste) reac
ties op het Pleidooi veel aandacht.
De Vos geeft ook een aardig inzicht in de hoeveelheid werk die Van den Bosch
in het eerste halfjaar van 1894 heeft verzet om zijn geesteskind te begeleiden en
te verdedigen.
Het mag dan ook geen verbazing wekken dat het jaar 1894 van het Zierikzeese
corpus de minste brieven bevat en dat Zierikzee en aanverwante zaken daarin in
het geheel niet voorkomen, zelfs geen enkele opmerking over geldproblemen
meer.
De laatste brief is van 9 juli 1894.
Ik solliciteer naar Gouda PI.B.S. en Gymnasium: een mooie taak. Kun je raad
geven? Ken je een van hen? Zou zetter(?) helpen? Geef Consilium, Spoedig! Zou er
kans zijn? Ik ken Brink(?) Zouden er al gedoceerd hebbende doktoren op af
komen? Die gaan immers per se voor? Wat dunkt je v.d. Helden?Etcf?) Schrijf!
H. v.d.B.
Nog altijd niks waard moet vakantie hebben. Kom achter in juni ik zwakf?)
En deze keer lukt het dan eindelijk. Hoe? Dat weet ik nog niet. De Zierikzeese
brieven geven daar in ieder geval geen uitsluitsel over en de Goudse brieven zijn
nog niet ontsloten. Van den Bosch gaat naar Gouda en zal daar tot zijn pensione
ring in 1927 blijven. Of hij in zijn brieven aan Buitenrust Hettema nog ooit op
zijn Zierikzeese ervaringen terukomt moet nog blijken.
Noten
1. Deze bijdrage kan ik leveren op basis van het onderzoek in het pilotproject Een Anti-Zelandus in
Zierikzee (21 februari 1891-augustus 1894): de brieven en briefkaarten van Jan Hendrik van den
Bosch 1862-1941aan Foeke Buitenrust Hettema (1862-1922). Deel 1, met de brieven en brief
kaarten uit 1891 is gereed. De poststukken uit 1892, 1893 en 1894 zijn getranscribeerd, maar de
definitieve tekst is nog niet vastgesteld evenmin als alle dateringen. De plaatsen die nog niet zijn
vastgesteld zijn voorzien van
Ik heb 'onbeschaamd' gebruik gemaakt van de (voorlopige!) uitkomsten van dit onderzoek.
Daarom past mij een woord van dank aan mijn mede-onderzoekers Carleen van den Anker,
Marjan Werts en Maarten van der Pas. Mij past tevens een woord van dank aan H. Uil en cle
medewerkers van het Gemeentearchief Schouwen-Duiveland te Zierikzee voor hun hulp.
Ik bedank mijn 'geleerde' broer Johan Sturm voor zijn scrupuleuze commentaar op een eerdere
versie, evenals de heer F.C.G.E. Greijn
Mijn belangrijkste biografische bronnen zijn Ter Laan 1952 en Molhuysen et al. 1974. Waar ik die
gebruikt heb, geef ik dat aan met respectievelijk Ter Laan en NNBW.
Op verzoek van de redactie heb ik literatuurverwijzingen in de lopende tekst weggelaten. Ook
heb ik een flink aantal noten weggelaten. Wie de volledige tekst wil inzien, kan die bij mij opvra
gen; p/a Afdeling Nederlands KUN, Postbus 9103, 6500 HD Nijmegen, telefoon: 024-
3612898/2048.
2. M.J. Koenen (1847-1920), leraar Nederlands aan de Kweekschool te Maastricht en lexicograaf (Ter
Laan). Één uitspraak van Van den Bosch ter illustratie (uit de brief van 28 januari 1892; hij geeft
daar een toelichting op een recensie van zijn hand van een aantal boeken voor de onderwijzers
opleiding (Van den Bosch 1892)):'De bladzijden over Koenens zoogenaamde Examenstudiën
onder het Pliniaansche motto Non multa sed multum! zijn tamelijk. Kijk zoo'n boek nu eens in. Ik
vind het een zeedelijke laagheid en een bewijs van een verbazend gebrek aan zelf-respect zulk
een product voor een boek uit te geven'.
3. Vergelijk Westendorp Boerma 1969, 11.
104