Het geslacht De Vin Van de familie naam 'De Vin' werd jarenlang gedacht dat zij van Franse oor sprong was. Daarbij raakte men vaak in vervoering bij de gedachte aan een goede Franse wijn. Een officieel geregistreerd wapen van ene familie De Vin, bestaande uit een drietal weelderige druiventrossen, beschenen door een uitbun dige zuidelijke zon, werd zonder enige vorm van onderzoek beschouwd als het wapen van de familie van Adriaan. Hij was daar echter niet van overtuigd en reageerde met een overtuigend: 't is niks anders as'n ordinair wienetiket". Als oudste voorvader van Adriaan kon worden opgetekend Nehemia de Vin(ck), wonende te Colijnsplaat. Zijn oudste kleinzoon Nehemia Adriaanse de Vin(ck) verhuisde met zijn vrouw en acht kinderen op 3 april 1694 naar Dreischor. Daar werd hij in het lidmatenregister van de Hervormde gemeente ingeschreven als Nehemia de Vinne. De kinderen werden met de familienaam 'De Vinck' inge schreven. De kinderen, welke later te Dreischor werden geboren werden allen met de familienaam 'De Vin' ingeschreven. Met de komst van Nehemia naar Dreischor werd de familienaam 'De Vin' voorgoed met Schouwen-Duiveland ver bonden. Met name in de 19de eeuw breidde de familie zich sterk uit in Nieuwerkerk en Oosterland. De jongste kleinzoon Adriaan Adriaanse de Vin(ck) verhuisde naar Kats, waar hij op 17 januari 1691 belijdenis deed en als Adriaan de Vin in het lidmatenregister werd ingeschreven. Opmerkelijk is dat Adriaan en Nehemia bij een verhuizing naar een andere woonplaats hun namen lieten veranderen. Wat de reden voor deze naamswijziging is geweest laat zich slechts raden. Mogelijk is de middelnederlandse banale benaming van het mannelijk geslachts deel (vinck) en van het vrouwelijk geslachtsdeel (vincknetje) de aanleiding geweest. Het werkwoord vincken betekende naast het vangen van de vogel vink ook het veelvuldig bezoeken van publieke vrouwen. (Onze Adriaan kon zich in deze veronderstelling volledig vinden.) De jonge Adriaan solliciteerde op jeugdige leeftijd naar de vacante schoolmees tersplaats te Sint Laurens. Op 13 januari 1692 werd hij benoemd. Met baantjes als voorzanger, schoonschrijver en koster trachtte hij het magere salaris van school meester aan te vullen. Grotere bekendheid kreeg Adriaan door zijn dichterlijke kwaliteiten. Zijn eerste werk. in 1714 door Simon Clement te Middelburg uitgege ven, was het berijmde bijbelboek 'Job'. Vervolgens verscheen van zijn hand 'Den gezalvden Christen', begrijpende (bevattende) veele Christelijke Gezangen en digten, op best bekende Voizen (melodieën), een soort handboek voor onderwij zers. In zijn derde werk, getiteld 'Den Zeeuwschen akker' beschrijft hij allerlei belangrijke gebeurtenissen uit zijn tijd en omgeving. Zo geeft hij de brand van de Lange Jan te Middelburg op de eerste augustus 1712 en een bijzonder zware hagelbui op pinkstermaandag 1724 in dichtvorm weer. In het in 1737 uitgegeven gedicht 'Flora's Vercierde Zomerkamer' bezingt hij een zeventigtal bloemen. Aan het slot van het gedicht geeft hij de volgende wijze levensles. Ons leven is een bloem Die haastelijk zal vallen. Heden van grooten roem, Morgen niet met allen. Hoe hoog men is gerezen, Hoe schoon men schijnt te staan, Niets blijft er in zijn wezen, 't moet als een bloem vergaan. Of deze verre oudoom en naamgenoot bewust of onbewust een inspiratiebron voor de hoofdpersoon in deze biografie is geweest, wie zal het zeggen? 118

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2000 | | pagina 120