woonde hij in het ouderlijk huis te Rotterdam en reisde dagelijks per spoor naar
Leiden.
In het najaar van 1940 werd de studie abrupt onderbroken. De maatregel van de
Duitse bezetter om een achttal academische docenten en een tweetal hooglera
ren aan de Leidse Universiteit vanwege hun Joodse achtergrond uit hun functie te
ontheffen leidde tot een fel protest van prof. mr. R.P. Cleveringa. Op dinsdag 26
november stroomde het Groot-Auditorium en ook andere zalen vol met docenten
en studenten. Ook Adriaan bevond zich onder hen. Cleveringa sprak zich in felle
bewoordingen uit tegen het schenden van de Grondwet door de bezetter. Met
name het uit zijn functie ontheffen van prof. E.M. Meijers was voor hem onaan
vaardbaar. De toespraak werd met een luid en langdurig applaus en het zingen
van het Wilhelmus door de aanwezigen onderschreven. Aansluitend aan de toe
spraak van Cleveringa brak een vrijwel algehele studentenstaking uit. De dag
daarop werd de Leidse Universiteit in opdracht van Generalkommissar dr. F.
Wimmer gesloten. Omdat Adriaan evenals vele medestudenten weigerde de dooi
de bezetter vereiste loyaliteitsverklaring te ondertekenen was voortzetting van de
studie, ook aan andere universiteiten vanaf dat moment niet meer mogelijk. De
door deze situatie ontstane vrije tijd besteedde hij onder meer aan het geven van
bijlessen aan middelbare scholieren en aan kinderen uit gezinnen, die door de
oorlogshandelingen in de problemen waren geraakt. Ondanks de onmogelijkheid
colleges te volgen trachtte hij door zelfstudie zijn studie op peil te houden en te
voltooien. Een andere bezigheid was het dagelijks en frequent beluisteren van
de uitzendingen van 'Radio Oranje' en andere buitenlandse radiostations.
Hierdoor was hij breed geïnformeerd over de stand van zaken van de oorlogs
handelingen. Hij bracht alles in kaart en deelde deze kennis met zijn ouders,
broer en enkele goede vrienden. Door de bestudering van de eerdergenoemde
bijvakken geschiedenis en Russisch groeide zijn belangstelling voor buitenlandse
politiek.
Dat hij tijdens deze onvrijwillige vakantie zijn studie niet had verwaarloosd bleek
uit het feit dat hij reeds een half jaar na de bevrijding, op 29 november 1945, zijn
doctoraalstudie met succes kon afsluiten met de scriptie, getiteld 'De Zeeuwse
schrijver Johan de Brune en zijn vertalingen van Ronsard en Du Bartas'. Tijdens
het eerdergenoemde studieloze tijdperk werd de aandacht van Adriaan gevestigd
op het werk van de Middelburgse schrijver-dichter en magistraat Johan de Brune
de Oude (1588 - 1658). De Brune was een overtuigd calvinist, die piëtistisch en
humanistisch georiënteerd was. Het citaat van De Brune, dat de taal van de
Brabantse immigranten een uiterst belangrijke invloed heeft gehad op de ontwik
keling van de algemeen beschaafde uitspraak der Nederlandse taal wekte zijn
belangstelling voor het werk van De Brune. Door het lezen van 'Banketwerk van
Goede Gedagten' en zijn belangstelling voor Zeeland en haar geschiedenis deed
hem besluiten het werk van deze Zeeuwse schrijver aan een nader onderzoek te
onderwerpen en als doctoraalscriptie te verwerken. Bij nader onderzoek bleek
dat het werk van De Brune in een in 1921 postuum verschenen dissertatie van
G.H.O.M. von Winning, getiteld: 'Johan de Brune de Oude. Een Zeeuwsche
Christen-moralist en humanist uit de 17de eeuw', uitvoerig was behandeld. Bij de
bestudering van genoemde dissertatie bleek dat De Brune zeer verdienstelijke
vertalingen van de gedichten van de Franse dichters Pierre Ronsard en Guillaume
de Salluste de Bartas op zijn naam had staan. Deze vertalingen vormden de bron
voor Adriaans scriptie. Uitgebreid schenkt hij aandacht aan de literaire kracht, de
121