Vervolgens illustreerde hij zijn stelling
met een aantal overtuigende voor
beelden.
In I960 en 1961 publiceerde Adriaan
een aantal artikelen in 'Ons Erfdeel',
periodiek van de eerdergenoemde
vereniging. In het artikel, 'Hoe kan
het dialect de cultuurtaal te hulp
komen'?, komt de volgende vraag
aan de orde: Hoe kan men het snelst
en het gemakkelijkst het vanouds tot
de Nederlanden behorende Zuid-
Vlaanderen weer vertrouwd maken
met de gemeenschappelijke cultuur
taal? In een tijd waarin het dialect
met een minachtend schouderopha
len dan wel met een medelijdend
glimlachje wordt benaderd zullen
velen de vraagstelling van dit artikel
betwijfelenHij rvijst de lezer erop
dat bijna elke Europese cultuurtaal
het leven te danken heeft aan één of
meer dialecten. In 'Toerisme Taal
politiek Taalcultuur' pleit hij ervoor
dat de toerist tijdens zijn vakantie ook kennis neemt van de taaluitingen van het
land of de streek die men bezoekt. In de taalpolitiek beschrijft hij het belang van
de taalhouding tussen de verschillende Nederlands sprekende volksdelen.
Vervolgens geeft hij zijn mening over de consequenties van taalpolitiek voor
Nederlanders, Vlamingen uit België en Vlamingen uit Frankrijk. Na de uitvoerige
uiteenzetting over taalpolitiek volgt de invloed van taalpolitiek op de taalcultuur.
In het voorjaar van 1963 beschreef de schrijver Anton van Duinkerken (pseudo
niem voor W.J.M.A. Asselbergs) in 'Ons Erfdeel' zijn indrukken over een rondreis
door Frans-Vlaanderen, welke hij samen met Adriaans opponent prof. dr.
Weijnen had gemaakt. Van Duinkerken beschouwt deze reis als een eerste cul
tuurhistorische verkenning. Voor Weijnen was de reis vooral bedoeld voor het
bestuderen van de streektaal. Maatschappelijke taalgroepen konden door het
langzame versterven van het Nederlands nauwelijks meer worden vastgesteld. Hij
constateert dat de bewoners zich voor het onderlinge verkeer uitsluitend bedie
nen van het Frans. Op de markt worden geen artikelen meer in het Vlaams aan
geboden. In de bibliotheek van Sint Omaars is er onder de 1600 kostbare hand
schriften geen in het Vlaams te vinden. De conclusie van beide heren over de
restanten van de Nederlandse cultuurinvloeden is verre van optimistisch.
Heet van de naald reageerde Adriaan op het reisverslag. Allereerst spreekt hij zijn
waardering uit voor het feit dat er vanuit de wetenschappelijke wereld belang
stelling bestaat voor de problemen van de taal en cultuur in het noordwesten van
Frankrijk. Na een uiteenzetting van het grote nut van deze belangstelling geeft hij
aan de hand van een groot aantal voorbeelden aan, dat zijn ervaringen, welke hij
op zijn rondreizen door Frans-Vlaanderen had opgedaan, in vele opzichten ver
schillen van die van Van Duinkerken en Weijnen. Vervolgens bespreekt hij zeer
De jonge leraar. 1957.
130