nauwkeurig de uitslagen van door hem gehouden onderzoeken en enquêtes. Na
een zekere terughoudendheid of schuchterheid, soms gegeneerdheid of onwil
bleek bij nadere kennismaking dat een gesprek in de streektaal mogelijk was.
Spoedig werd duidelijk dat de oude streektaal in dit gewest, hoe zij ook door
allerlei oorzaken achteruit mag zijn gegaan, nog steeds een samenbindend ele
ment is. Met een groot aantal praktische voorbeelden uit verschillende plaatsen
in Frans-Vlaanderen tracht hij de beweringen van Van Duinkerken en Weijnen te
weerleggen.
In een van de nummers van 'Ons Erfdeel' van jaargang 10 (1969). schrijft Adriaan
een 'In Memoriam' bij het overlijden van Lucien de Mey, strijder voor de rechtma
tige plaats van onze taal en cultuur in het noordwesten van Frankrijk. Ook uit dit
'In Memoriam' blijkt de nauwe, soms gedreven en ietwat chauvinistische verbon
denheid van Adriaan met de taal en cultuur van Frans-Vlaanderen.
Hoewel er geen verdere publicaties in verband met Frans-Vlaanderen meer wer
den gevonden, wil dit niet zeggen dat zijn belangstelling voor dit onderwerp was
afgenomen. Uit regelmatige correspondentie blijkt het tegendeel. In 1967 werd
hij ere-redactielid van 'Ons Erfdeel' en in 1978 had hij samen met dr. P.J.
Meertens zitting in de Raad van Advies. Ook de jaarlijkse cultuurdagen bleef hij
trouw bezoeken, indien mogelijk in gezelschap van Truus.
Het dialectonderzoek
Tijdens zijn onderzoek naar en over de streektaal werd Adriaan zich steeds meer
bewust van het feit dat de streektaak onder invloed van velerlei factoren terrein
verloor. Reden voor hem om naar mogelijkheden te zoeken om de streektaal in
het reguliere onderwijs te integreren. Reeds in 1976 was hij actief in de
Commissie Modernisering Moedertaalonderwijs. Hij was nauw betrokken bij het
opstellen van de discussienota 'School en Dialect'.
Vanzelfsprekend was Adriaan lid van de op 13 april 1929 opgerichte Zeeuwsche
Vereeniging voor Dialect Onderzoek (ZVDO). In dit verband onderhield hij
nauwe kontakten met mevrouw Ha.C.M. Ghijsen (1884-1976), secretaresse van
de vereniging en samenstelster van het Woordenboek der Zeeuwse Dialecten.
Ter gelegenheid van de herdenking van de honderdste geboortedag van
mevrouw Ghijsen in 1984 weidde Adriaan in 'Nehalennia' een artikel aan haar en
haar levenswerk.
Na het overlijden van mevrouw Ghijssen kwam de vereniging in een vacuüm
terecht. Het ledental was sterk teruggelopen en de vraag was: wie haar werk zou
oppakken? In het najaar van 1976 verzocht het toenmalige bestuur, onder voor
zitterschap van M.P. de Bruin, de verschillende Zeeuwse heemkundige verenigin
gen om adressen beschikbaar te stellen van leden met belangstelling voor de
streektaal.
De betrokken leden ontvingen op 31 januari 1977 een brief, met onder andere de
volgende passage: "Na het overlijden van doctor Ghijssen het vorig jaar heeft de
Vereniging mevrouw E.J. van den Broecke-de Man te Missingen bereid gevonden
het onderzoek voort te zetten, terwijl doctor A. de Vin uit Rotterdam bereid is als
wetenschappelijk adviseur op te treden
Vanaf dat moment ontstond een frequente briefwisseling tussen beiden en ging
Adriaan regelmatig op bezoek in Vlissingen. Nauwkeurig werden de beantwoor
de vragenlijsten van de over de regio verspreide correspondenten doorgewerkt.
Ook was hij, samen met Truus, een trouw bezoeker van de jaarlijkse dialectda-
131