Anders dan deze voorbeeldige loopbaan zou doen vermoeden, was Johan Cau in zijn jeugdjaren een man met een slechte reputatie. In 1699 had hij banden aange knoopt met een prostituée, die Janne van den Brande heette, maar beter bekend stond als Janne met 't houtebeen. De volgende dame op dit allesbehalve fraaie pad van Johan Cau was de bijna 19- jarige Johanna Catharina Teelinck. Zij kregen een verhouding die de Zierikzeese gemoederen danig moet hebben beziggehouden. De relatie was zeer tegen de zin van haar moeder, Maria Hoffer, weduwe van mr. Johan Teelinck. Toch liep de hele affaire goed af. Johanna Catharina stemde ermee in dat de trouwbelofte, die ze aan het papier had toevertrouwd, werd teruggevraagd. Tot driemaal toe moest het verzoek worden herhaald, voor de laatste keer op 2 maart 1702. Ook wilde ze haar brieven terug, die ze aan Johan Cau had geschreven. Ze beriep zich op haar minderjarigheid en het feit dat de trouwbelofte klandestien was afgedwongen. Johanna Catharina trouwde nog in hetzelfde jaar met Adriaan Reland, hoogleraar in de Oosterse talen te Utrecht. Na diens overlijden hertrouw de ze nog tweemaal. Johan Cau heeft, voor zover we weten, na deze avonturen zijn leven gebeterd. In 1709 erfde hij van zijn gelijknamige oom Johan Cau de heerlijkheid Domburg en sindsdien noemde Johan zich Cau de Domburg. Onder meer het leeftijdsverschil gaf bij de moeder van Susanna Maria de nodige aarzelingen toen Cau haar het verzoek deed om met haar dochter te mogen verkeren. Maar aan de andere kant gaf zijn vasthoudendheid en het feit dat hij van voldoende middelen voorzien was de doorslag. Het was in de kerk van Domburg dat het huwelijk op 12 augustus 1718 werd vol trokken met Susanna Maria. De slechte reputatie had Johan Cau inmiddels al weer vele jaren achter zich gelaten en vanwege zijn functies genoot hij ontzag en respect. De Zierikzeese organist Johan Snep maakte een fraai gedicht op het bruidspaar waarin de Griekse goden erbij werden gehaald om het feest eer aan te doen. Susanna Maria werd vergeleken met een schoone en frisse Spruyt, die nu toeviel aan Johan, die een Edelmoedig Man werd genoemd. Uiteraard hoopte Snep op een goed een voorspoedig huwelijksleven en tussen de regels door klinkt enig ondeugend gerijm: God strikke uw Huwlijkxknoop soo vast, dat hier beneden Niets magtig is. dat u kan stooren in u rust En minne kosery, en als u minne lust Voldaan is, liefd dan weer, om weder te beginnen En word het nimmer moe, malkander te beminnen. Vanzelfsprekend wenste Snep het paar een lang en bovendien vruchtbaar huwe lijksleven. Beide wensen bleven echter onvervuld. Ruim twee jaar later overleed Johan Cau op 10 december 1720. Hoewel kort, waren het gelukkige huwelijksja ren. De uitdrukking zonderlijcke liefde en affectie in hun in 1719 gepasseerde tes tament moeten niet alleen de woorden van de notaris zijn geweest. Heel haar leven lang bleef ze de naam van haar man trouw. Daarom tekende ze steevast haar brieven met S.M. Lonque wed. Cau de Domburgh. Dat ondanks het feit dat ze ambachtsvrouwe van Ooster- en Sirjansland werd. De heerlijkheid Domburg werd nagelaten aan het oudste dochtertje van Johan Cau. Toen zij overleed kwam de heerlijkheid aan haar zusje. Toen ook zij stierf, verviel de heerlijkheid 40

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2000 | | pagina 42