was tevergeefs. Het is vooral deze controverse, die vele jaren achter elkaar aan de orde komt in de briefwisseling met oom mr. Caspar van Citters en nog meer in die met zijn zoon, mr. Jacob van Citters. Susanna Maria hakte de knoop door in 1745. Ze liet haar testament op 30 sep tember nogmaals wijzigen. Omdat de verhouding met notaris Van IJsselsteijn was verstoord en ze hem niet meer vertrouwde, gaf ze de voorkeur aan een besloten testament, dat ze liet opmaken door notaris Johan Evertsen te Middelburg, In dit testament legde ze opnieuw een groot aantal legaten vast waarover hierna uit voeriger. Ze bepaalde dat haar erfenis, behoudens de legaten, zou komen aan het Burgerweeshuis te Middelburg. Echter, indien haar zuster Johanna Jacoba Lonque binnen drie maanden bereid was haar kinderen aan te wijzen als erfge namen zou zij alles erven. Mocht Johanna Jacoba voor Susanna Maria komen te overlijden - dit zou inderdaad het geval zijn - dan zouden de kinderen van Johanna Jacoba een verklaring moeten afleggen waarin zij zich verbonden de laatste wil van hun tante uit te voeren. In dat geval zou het Middelburgse wees huis niets ontvangen. De kinderen van Johanna Jacoba mochten eerst vanaf hun 25ste verjaardag of nadat ze getrouwd waren beschikken over deze erfenis. Tot deze erfenis behoorden ook de heerlijkheden Ooster- en Sirjansland en Oosterstein. Daarvan bepaalde Susanna Maria dat deze zouden vereiven op de oudste dochter van Johanna Jacoba. Bij overlijden kwamen deze heerlijkheden aan haar nazaten of aan haar zus. Waren er geen nazaten meer, dan zouden de heerlijkheden vereiven op mr. Jacob van Citters of diens nakomelingen. Op die wijze had Susanna Maria ervoor gezorgd dat de heerlijkheden in het bezit van de familie bleven en dat mr. Anthonie Ockersse werd uitgeschakeld voor zover het ging om het eigendom. Het was ook om die reden dat zij alleen mr. Jacob van Citters aanwees als executeur en voogd over de minderjarige erfgenamen, die de bevoegdheid kreeg mede-executeurs en medevoogden aan te stellen. Van Citters zou voor zijn te nemen moeite beloond worden met 3000 gulden. Susanna Maria Lonque vertelde niets over de inhoud van het nieuwe testament aan haar zwager en zuster. Vooral deze omstandigheid plaatste haar in een onmogelijke situatie. Ook omdat Ockersse zelf niet begon over de erfenis. Hij wist niet anders dan dat zijn echtgenote erfgenaam zou zijn. Bovendien was het met de eigengereide Ockersse moeilijk om te praten over zulke zaken. Praatjes van Johanna Jacoba achter de rug van haar zus over de dure verbouw van het Heerenhof, de buitenplaats van Susanna Maria in Oosterland, deden de relatie allesbehalve goed. Nadat Ockersse met vrouw in kinderen in april 1748 in Zierikzee bij haar op bezoek waren geweest en het onderwerp alweer niet ter sprake was gekomen, verzuchtte Susanna Maria in een brief aan neef Van Citters: sooclat alle hoop van eenige inschikkelijkheijt verdwijnt. Een maand later lijkt ze ten einde raad: Het doet mij leedt geen meer hoop tot een goede schikking tusschen de heer Ockersse en mij sig laat aansien. Haar hoop was gevestigd op neef Van Citters, die als bemiddelaar zou kunnen optreden. In het geval ze tot een vergelijk kon komen, was ze zelfs bereid haar testament aan te passen en er verder het zwijgen toe te doen omdat haar mening niets uijt bitterheijt of kwade gronden is geschiet, maar uijt liefde om dese plaats [Oosterland] in geen vremde familje sonde werden over- gebraght. 46

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2000 | | pagina 48