Perikelen van een kortstondig Koninkrijk, 1807-1810 De geschiedenis van het Zierikzeese handelshuis en haar schepen was tijdens het Koninkrijk moeilijk te beschrijven. De berichtgeving over de koopvaardij, die geput werd uit de Zierikzeese archieven, blijft mondjesmaat. Opvallend was bij het doorlezen van de raadsnotulen,dat tijdens het Koninkrijk de macht en invloed van de Zierikzeese Raad inboet. Een centralisatie van de macht zette zich dus reeds tijdens de Bataafse Republiek in. Een verdere machtscentralisatie werd door het koningsschap in de hand gewerkt. Ook de invloed en de bijsturing van uit Parijs drukte zijn stempel op de machtsverhoudingen. We denken hierbij aan de invoering van het Continentale Stelsel. Döor de invoering van deze Parijse maatregel werd de zeehandel aan banden gelegd. Met gevolg dat op den lange duur de zeehandel in grote delen van Europa zou gaan zuchten onder een handelsembargo. De koning en de Nederlandse overheid knepen echter op de naleving van dit decreet een oogje toe omdat zij inzagen, dat het stilleggen van de handel voor Holland catastrofaal was. Naast de reguliere handel ontstond een circuit van sluikhandel op de Oostfriese havensteden en Engeland. Nadat ook deze Oostfriese havensteden door Napoleon waren bezet, verplaatste de handel zich naar Helgoland, dat onder Engelse bezetting stond. Ook de Deense havenstad Tönning was een over slaghaven van Engelse en koloniale goederen voor Europa. Tussen 1806 en 1809 werden in de Slavenkasregisters slechts 56 scheepsbewegingen genoteerd, maar clit was slechts een fractie van het werkelijke aantal. Het is bekend dat in 1809 een forse steiging volgde van de handelsactiviteit onder invloed van de Engelse landing in Walcheren. Door dit gebeuren lag de Oosterschelde voor de zeehandel geheel open en de Royal Navy had de opdracht gekregen deze handel niet te verstoren. De Engelse handelswinsten die uit die opleving voortvloeiden, droegen voor de Britten positief bij in hun kosten van de militaire operatie in Zeeland. Afgezien daarvan leende de Zeeuwse delta zich bij uitstek voor de smokkelhandel. De gezeten zeehandelaren waren finan cieel in staat de risico's te dragen die aan deze handel kleefden. Deze risicovolle en onverzekerde ondernemingen waren zeer speculatief en winstgevend. Dat de Zierikzeese reders zich aan smokkelhandel schuldig maakten bleek uit een brief van eind 1808, die de Rotterdamse koopman T.Cramer aan de Minister van Koloniën Van der Heim schreef. Hij liet weten: "Gisteren zijn 400 balen koffie met de schuit uit Zierikzee aangekomen en openlijk gesleept naar een pakhuis in de Bierstraat. De stad Zierikzee is zo opgepropt met koloniale goederen, dat er geen berging meer voor te vinden is. De Engelse schepen liggen onophoudelijk, voor de wal. Voorts kwamen er 500 zakken Jamaica suiker op de Boompjes, 400 balen koffie in de Jufferstraat en een pakhuis vol in de Bezemmakerssteeg. Voor Zeeland liggen twee Engelse schepen vol goed, die voor geen Franse kaper bang zijn, heb bende elk. 20 stukken; deze komen handelen met vissers en met de ponen die rijs hout en stenen naar de Zeeuwse dijken brengen". Als Holland na die tijd bij het Franse keizerrijk wordt ingelijfd, gaat de zaak helemaal op slot en ligt de regulie re zeehandel volledig op zijn gat. Wat nog overblijft is de sluik- en smokkel handel. Ten tijde van het Koninkrijk had het handelshuis Cannenburg het boekhouder schap over minstens vier schepen. In de vaart waren de hoekers 'Ceres', 'Harmonie' en het kofschip 'De Stad Norden'. Het galjootscheepje 'Mercurius' kwam omstreeks 1806 bij hem in de vaart. Vermoedelijk had hij dit schip 72

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2000 | | pagina 74