overgenomen van de Zierikzeese wijnsteker Johannes Nelemans, die dit schip
omstreeks 1802 in de vaart had gebracht. Onder Cannenburg maakte het scheep
je verschillende zoutreizen naar het Franse Oléron. Ook werden enkele reizen
naar het Deense Tönning gemaakt. Tijdens al deze reizen stond de bekwame
Barend Salomon Lon aan de helmstok.
Een schip dat we eigenlijk niet thuis konden brengen was de 'Heldin van het
Volk'. Ook dit schip stond onder boekhouderij van Cannenburg. Het moet een
groot schip zijn geweest, waarschijnlijk in de klasse van de fregatten. De reden
van dit vermoeden was de verkoop van dit schip. Volgens de Slavenkasregisters
was er betaald voor een reis naar Batavia, wat op zich al heel opmerkelijk was.
Omdat de reis aangemeld werd bij de Slavenkas moet dit schip Zierikzee als
thuishaven hebben gehad. Het schip vertrok onder gezag van Gideon Janse. Hij
was op dat moment de kundigste gezagvoerder die in dienst van Cannenburg
stond. Het schip kwam echter niet verder dan de zuidpunt van Afrika. Bij Kaap
de Goede Hoop werd het verkocht. De Kaapkolonie was, in de oorlog met
Engeland, reeds geruime tijd in Engelse handen overgegaan. Of dit schip door
Cannenburg uit handelspolitieke redenen is verkocht lijkt ons, gezien het tijdsge
wricht, niet onwaarschijnlijk. We bevinden ons namelijk in de tijd die we zouden
willen omschrijven als een schemergebied van reguliere- en smokkelhandel. Het
is de tijd waarin menig Nederlands handelshuis zijn aanzet tot vermogen verdien
de. Anderzijds waren alleen de "creatiefste" zakenlieden succesvol. Niet iedere
handelaar was kapitaalkrachtig genoeg en niet allen waren hierin succesvol.
Ook in Zierikzee waren kooplieden die de vaart op de Oostfriese havensteden
ter hand namen. Afgezien van het grote risico dat deze onderneming met zich
meebracht, behoorden zij tot de gelukzoekers, die het na een paar reizen al voor
gezien hielden. Zij beschikten waarschijnlijk niet over de contacten die de geze
ten Zierikzeese handelshuizen wel hadden. Deze toestand duurde voor Zeeland
tot 16 maart en voor Holland tot 9 juli 1810. Toen greep Napoleon in en bracht
het Koninkrijk onder cle vleugels van de adelaar.
Een inlijving en een kapotte zeehandel, 1810-1813
De inlijving van het Koninkrijk bij Frankrijk ging in eerste instantie aan de bevol
king voorbij. De bekendmaking van de inlijving op 15 april 1810, door de burge
meester van Zierikzee, wekte onder de bevolking geen bevreemding. Uit de cou
ranten en de nieuwsbladen was men reeds ingelicht over de komende
verandering. Het Napoleontische bewind kenmerkte zich door een voortvarende
besluitvorming. Op de wat langere termijn zou deze voortvarendheid uitmonden
in een verstikkende bureaucratie, die op haar beurt weer de kiem van corruptie
in zich droeg. Ook de zeehandel werd tijdens die jaren geconfronteerd met de
moeilijkste en zwaarste periode gedurende de gehele negentiende eeuw.
De koning had, tot zijn afstand in 1810, de zeehandel en de koopvaardij nog
indirect gestimuleerd, en beschermd. Ondanks alle druk die uit Parijs op hem
uitgeoefend werd om het Continentale Stelsel naar de letter der wet uit te voeren,
weigerde koning Louis de Hollandse zeehandel de nek om te draaien. Een en
ander was voor Napoleon aanleiding geweest de inlijving van Holland bij het
keizerrijk te bespoedigen. Toen dan ook de tijd rijp was, wilde de keizer direct
de zaken oplossen die reeds tijden zijn wrevel hadden opgewekt. Het gevolg was
dat hij, met behulp van een overmacht aan ambtenaren en militairen, de havens
voor de buitenlandse handel liet sluiten en zo de zeehandel probeerde lam te
73