leggen. Ook Zierikzee werd door deze maatregelen overspoeld en de controle op de gehele scheepvaart werd verscherpt door verschillende instanties, die dooi de Fransen in het leven waren geroepen. Bij de 'inlijving'' in 1810 bestond de Zierikzeese handelsvloot nog uit 15 zeeschepen. Dit was het hoogste aantal tij dens de Bataafs-Franse tijd. De handelsopleving van 1809 zal hier zeker toe bij gedragen hebben. Voornamelijk door toedoen van de aanscherping en de intensivering van de controle op het Continentale Stelsel, kromp de Zierikzeese koopvaardijvloot in. Hoeveel Zierikzeese schepen er aan het eind van de Franse tijd nog in de vaart waren is niet bekend. Zeker is dat vier schepen van de Zierikzeese rederijen deze moeilijke tijd overleefden. Uit de Slavenkasgegevens zijn slechts twee reizen bekend tussen 1810 en 1813- Tijdens de "inlijving" had Cannenburg drie schepen in de vaart. Het waren de 'Stad Norden', de 'Cerus' en de 'Venus'. De beide laat ste schepen zouden de Franse tijd overleven en respectievelijk tot 1830 en 1821 voor dit handelshuis in de vaart blijven. Veel is er over Cannenburg niet te vinden in deze periode. Ook over de andere rederijen is geen informatie te vinden. De geschiedenis van de Zierikzeese reders kennende mag men gevoeglijk aannemen dat zij niet bij de pakken neerzaten. Onder druk zullen ze zeker tot originele ideeën zijn gekomen. Vermoedelijk zochten zij samen naar wegen om hun schepen productief in de vaart te houden. De eerste mogelijkheid deed zich al voor op 15 december 1810. Bij de installatie van het nieuwe gemeentebestuur bestonden de leden uit de "crème" van de tweede stand in Zierikzee. Dit college was een afspiegeling van ondernemend Zierikzee. Reders, handelaren, doctoren, notarissen, een houthandelaar, wijnste kers, commissionairs, gegoede winkeliers en anderen hadden zitting in deze raad. Behalve A.J. van Borrendam waren alle Zierikzeese reders hierin vertegenwoor digd. Zij waren op die manier in staat snel op aangekondigde Franse maatregelen te reageren. Hoogstwaarschijnlijk waren ze verzekerd van cle steun van de koop lieden, die ook voor het transport over zee van hen afhankelijk waren. Mogelijk konden zij ook een beroep doen op Samuel Boeye. Deze was benoemd tot Sous- Prefect over het arrondissement Zierikzee. Hoewel hij zeer Fransgezind was, moet hij als oud-reder en collega begrip voor hun bezorgdheid hebben gehad. In welke mate de bevolking van Schouwen-Duiveland en Zierikzee onder de driejarige Franse overheersing geleden heeft, is niet meer vast te stellen. Tijdens de Bataafse Republiek en het Koninkrijk was de bevolking niet massaal verarmd. Zeker, ook toen stagneerden handel en economie onder invloed van het Continentale Stelsel. Toch was de toestand, waarin de vaderlandse economie zich tot begin 1810 bevond, niet catastrofaal te noemen. Ten opzichte van de jaren 1783-1793, toen de Nederlandse handel om een jaargemiddelde van 250 miljoen schommelde, beliepen de handelscijfers na 1795 en tijdens het Koninkrijk nog jaarlijks 175 miljoen gulden. Ook de Zierikzeese ooggetuige en kroniekschrijver Groeneijk meldde over deze periode: "Dat het tijdens de Bataqfsche Repitbliek en het gematigd bewind van Koning Louis Napoleon, met de koophandel binnen onze stad niet onvoordelig, maar ten minste redelijk wel ging". De inlijving bij het keizerrijk (1810-1813) heeft voor de onderste lagen van de Zierikzeese bevolking wel een grote verarming te weeg gebracht. Het verscherpt uitvoeren van het Continentale Stelsel, waardoor Zierikzee zijn uitzonderingsposi tie als haven voor de kust- en sluikhandel kwijtraakte, waren fnuikende factoren voor de stedelijke kooplieden. Voeg daarbij nog de beperking van de heffing van 74

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2000 | | pagina 76