gens het voorstel onder andere in de Nieuwe Rotterdammer, het Nieuws van de Dag en het Nieuwe Schoolblad -, maar toch niet eerder dan zaterdag 17 januari6. Van den Bosch had dus iets meer dan een week om te beslissen of hij zou sollici teren. 't Lijkt me ook niet waarschijnlijk dat hij eerder weet heeft gehad van het ontstaan van de vacature: zijn voorganger, A. de Weerd, vraagt op dinsdag 13 januari 1891 ontslag aan de gemeenteraad; die verleent hem dat op 30 januari 1891 ingaande 13 maart 1891. Ik denk dat hij zijn belangrijkste motivering in een brief van 6 maart 1892 onder woorden brengt: 'Bedenk eens hoe wij in Zwrolle waar ik op mijn manier voor mijn krachten hard werkte, weinig verdiende, langzamerhand achteruit waren gegaan'. Zwolle was zijn geboortestad en afgezien van een verblijf van enkele maanden in Kampen (1883) was het zijn woonplaats. Hij had er schoolgegaan en er zijn Gymnasiumdiploma gehaald. Daar, thuis bij zijn ouders, had hij zich zelfstandig voorbereid op het M.O.-examen Nederlands, dat hij in 1887 met succes aflegde. Hij zette er de eerste schreden op het publicitaire pad - Conrad Busken Huet (1826 - 1886) was zijn grote voorbeeld - en hij bouwde er een vriendenkring op: met zijn oud-leraar Nederlands, N.A. Cramer (zie Noot 27), maar vooral met de nieuwe leraar Nederlands, Foeke Buitenrust Hettema. Met die laatste zet hij de reeks Zwolsche Herdrukken op en het vermaarde tijdschrift Taal en Letteren, beide uitgegeven door de Zwolse uitgever Tjeenk Willink. Hoe hij zijn kost ver diende is nog niet erg duidelijk. In ieder geval heeft hij een tijd op het Zwolse archief gewerkt onder leiding van archivaris J.W. Mulder. Ook heeft hij te maken gehad met de Zwolse opleiding voor de hoofdakte voor onderwijzers. Waarschijnlijk bij zijn trouwen is hij zelfstandig gaan wonen: Vischpoortenplas. En dan nu: op naar Zierikzee! In Zierikzee Tussen 21 en 29 januari 1890 komen er 11 sollicitatiebrieven binnen; de selectie procedure verloopt niet geheel onproblematisch. B. W. - en de directeur - heb ben haast. Ze willen de benoeming in de raadsvergadering van 16 februari 1890 rond krijgen, zodat er zo min mogelijk tijd zit tussen het vertrek van A. de Weerd (13 maart) en de aankomst van de 'nieuwe'. Als pas in de maartvergadering van de Raad of in nog een latere beslist zou worden, valt dat gat gegarandeerd. Gedateerd 2 februari, één dag na de sluitingsdatum, gaan de brieven met bijlagen naar de Inspecteur voor het Middelbaar onderwijs met de vraag zijn 'gevoelen omtrent' die sollicitanten 'kan het zijn eenigzins spoedig te mogen vernemen'. En spoed betracht de inspecteur. Gedateerd 5 februari deelt hij B. W. mee dat 'cle Heeren Meder, Van den Bosch en Toose als vanzelf op de voorgrond treden'. Meder vindt hij het geschiktst: die is al leraar aan een H.B.S. en bevalt daar goed. Bovendien heeft hij zelf een H.B.S.-diploma en weet dus wat H.B.S.'ers nodig hebben. En bij een persoonlijke kennismaking heeft hij een heel goede indruk gemaakt. Over Van den Bosch merkt hij op dat hij in 1887 'een buitengewoon goed [M.O.jexamen afgelegd' heeft en 'door zijn geschriften de bewijzen geleverd (heeft), dat hij een zeer bekwaam man is in zijn vak'. Ook verwijst hij naar aan bevelingen van Beets1 en Ten Brink". Maar hij weet niet of Van den Bosch ook in de klas zal voldoen. Als de raad hem wil benoemen, adviseert de Inspecteur een tijdelijke benoeming tot bijvoorbeeld 1 augustus. 86

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2000 | | pagina 88