rijkskunde, W.C. Seyl, de kleinste aanstelling had: 9 uur aan de H.B.S. en 2 aan de B.A.S.. Over hem merkt Van den Bosch in zijn brief van 11 april 1891 op: Seyl: 'Lutherschvan zijn opinie: of hij gelooft of niet gelooft, iveet ik nog niet recht. Heeft hulpakte, hoofdakte, lager Fransch, lager Duitsch, lager Engelsch, Aardrijkskundeheeft vroeger Aardrijksk. en Nederlandsch gedoceerd: twee jaar, ook hier: voorwaardelijk: had toen 26 uur les geloof ik: van zijn Nederlandsch kwam dus niets, tweemaal gezakt, en hij moest het docentschap weer neerleggen. [Nju, ik. trek mij het lot van dien werkezel, die toch waarachtig door al dat werken dat hij gedaan heeft wat beters verdiende dan f 900 salaris (hij heeft echter naar zijn zeggen ivat middelen van zichzelf) natuurlijk aan. Als de kans zich voordeed gaf men kennelijk les in twee vakken om daardoor in de buurt te komen van de 28 uur, die ook nu nog geldt als een volledige betrek king. Ir. B.W. Mondt, leraar wiskunde, natuurkunde, mechanica en kosmografie had de grootste aanstelling: 24 uur. Van den Bosch is samen met drie anderen (respectie velijk 15, 16 en 17 uur) dus een 'middenmoter'. Van den Bosch probeert zijn inkomen te vergroten. Allereerst via zijn publicaties. Omdat zijn uitgever, in Van den Bosch' ogen althans, niet erg vlot van betalen is, bevat menig epistel het verzoek aan Hettema, die de contacten met de uitgeverij onderhoudt, om de uitgever te manen tot betalen. Zo in de brief van 17 juni 1891, waar hij schrijft: De Zwolsche Herdrukken staan thans op het programma van onze school29. Nu volgt er iets van groot geivicht voor mij: Zoudt ge er iets aan kunnen doen, dat wij voor 1 Juli ons Honorarium ontvangen van Aflev. II. Dit is toch, gelijk gij weet, eene 'levensquestie' voor me. Als 't u belieft, amice. Knoop dit eens uw oor en maak er met Friesche voortvarendheid werk, van. Wilt gij? Kennelijk zat hij in die junimaand fiks in de financiële problemen. Hij was in dat voorjaar publicitair vooral bezig met het werk van A.C.W. Staring (1767 - 1840), een dichter die vaak in de examens Nederlands voor (hoofdonderwijzers figu reerde: in Aflering 1 van Taal en Letteren verscheen als openingsartikel Starings Kunst van zijn hand en in hetzelfde nummer ook nog Starings epische poëzie en zijn Marco. Ook de tweede aflevering bevatte twee bijdragen van hem De Letterkunde en de onderwijzer en het eerste deel van Marco, Aantekeningen, het tweede deel daarvan wilde hij in aflevering 3 geplaatst zien. Daar had hij kenne lijk overeenstemming met Hettema over bereikt. Dan krijgt hij eind mei begin juni een briefkaart van Hettema dat deel 2 in Aflevering. 4 komt (waar het uitein delijk ook terecht is gekomen). In zijn reactie daarop geeft Van den Bosch drie argumenten om die verschuiving te niet te doen. Het derde luidt: Ten derde of derdens: ik kan het honorarium tegen Juli zoo goed gebruiken: dan valt er een f 100 gulden voor mij te betalen - en 't restje, maar die 100 waarmee gij mij verleden jaar hielpt. (8 juni 1891) Zijn zorgen om extra verdiensten nemen in de loop van het schooljaar toe. Zo schrijft hij op 6 maart 1892: 90

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2000 | | pagina 92