[Uk moet voor de vacantie zoo veel trachten te verdienen dat ik met fatsoen de stad uit kan. Want dat schijnt wel niet te kunnen gebeuren en ik möèt er dan uit. Doch tevens ben ik tegenwoordig zoo veerkrachtig en zoo gespannen dat het denk beeld me niet nederdrukt en laagheden bedrijven met mijn pèn, dat nooit; dan liever hier blijven. Het 'denkbeeld' waarover hij het hier heeft, is het schrijven van een Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde30 voor 'middelbaar, gymnasiaal en onderwijzers' van ongeveer 250 a 300 bladzijden voor 25,00 per vel 16 pagina's druks). Dat zou hem tussen de 390 en ƒ470 opleveren, zo'n drie a vier maandsalarissen. In dezelfde brief noemt hij het lopende jaar 1892 'het jaar der ellende': hij kan niet op zijn honorarium wachten tot dat boek af is, hij heeft het geld direct nodig. Dus informeert hij naar de mogelijkheid van alvast een voorschot, hoewel hij er niet hard aan kan werken, omdat hij ook nog voor 'Tijdschriften en kranten' moet blijven werken; ook die inkomsten kan hij niet missen. En dan komt het hoge woord eruit: Want ik heb nog een denkbeeld (ik zei het reeds): ik wil hier zoo spoedig mogelijk van daan. Het zal dan ook niet voor niets geweest zijn dat hij in de zomer van datzelfde 'jaar der ellende' verhuist, weliswaar blijft hij wonen in de Poststraat, maar in een kleiner huis (nu nummer 56). In een brief van 13 september 1892 ter begeleiding van een bijdrage van zijn hand noemt hij die verhuizing ook een oorzaak van zijn langzame productie. In diezelfde brief lezen we: Heb nog een beetje patiëntie, want erin moet het de bijdrage voor het tijdschrift die hij meestuurt - jsj. Ook moet ik deze aflevering iets aan het tijdschrift verdie nen. Ik wou je namelijk vragen, of je me in mijne tegenwoordige ellende ivat te hulp kan schietenmij voorschieten namelijk, "specie in manibus" wat ik dezen keer aan honorarium krijgen ka}i. Je moet weten dat ik een dure vacantie heb gehad, met al wat er in gebeurd is. In Zierikzee terug, moest ik. zonder uitstel het van mijn zuster geleende terugzenden. Toen kwamen mij dadelijk (ik was er nau welijks) een paar kerels (een kleermaker en een smid) met hun quitanties lastig vallen en hielden maar aan, zoo dat ik mij er af moest maken. En meteen zaten wij midden in de verhuizerij. Eindelijk moet ik deze maand nog een dertig gulden belasting zien te betalen. Om nu van meer te zwijgen, -ik zit gek te kijken en weldra op zwart zaad. Wel krijg ik. nog honorarium van De Stemmen uit de Vrije gemeente, maar dat komt eerst in het voorjaar van 1893- Leg de hand eens over je hart, amice, en kijk eens of je me, om het van Tjeenk's honorarium onmiddellijk terug te ontvangen (je kan dat dan wel aan je zelf laten uitbetalen), niet een 30 gulden of iets meer, 35 sturen. Ik zou er anders gek voorkomen. Wel heeft Helder31 mij vroeger al eens gepresenteerd mij eens een handje te helpen als 't moest, maar ik heb daar nog nooit van gebruik gemaakt, en -hij is op 't oogenblik de stad uit en blijft nog een veertien dagen weg. Al op 19 maart 1891, nog geen 10 dagen nadat hij begonnen is, probeert Van den Bosch een derde geldbron aan te boren: hij verzoekt aan B. W. 'vergunning tot het geven van lessen aan den cursus voor aanstaande hoofdonderwijzers.' De Directeur '[hjeeft de eer [B. WJ te berigten, dat tegen de inwilliging van dit ver zoek met het oog op de belangen der H Bs geen bezwaar is' en B. W. verlenen 91

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2000 | | pagina 93