hem op 26 maart (week 13) de vergunning. Uit een brief van 26 april 1892 weten we dat die cursus hem ƒ130 per jaar zou opleveren. (Op dat tijdstip was de cur sus echter al opgeheven.) Maar hij is er in ieder geval enige tijd aan verbonden geweest. Op zaterdag 11 april 1891 (week 15) schrijft hij: 'Dan de cursus voor onderwijzers, dien ik nu tweemaal hield.' Hij heeft de verleende vergunning dus meteen gebruikt. En hij is enthousiast! [H]et schijnt hier waarachtig een ander slag van menschen allemaal Zeeuwen!) dan in Overijsel! Kloeke, flinke kerels! Wat een ambitie, wat een zelfdenken, ivat een snel begrijpen! Nu weet ik wel dat ik de lieden wat electriseer en ze electrisee- rend inpak, maar wordt eens geelectriseerd: ach god, die cursus in Zwolle (niet dat ook. daar niets goeds was, er waren uitstekende krachten!): wat ben ik meni- gen Zaterdagavond bij je gekomen, om mij eens te verfrisschen, gemarteld door duizend speldeprikken: en zou ik het eerlijk recht niet bezitten om de Kerels eens uit te maken!? Misschien zat het 'em daarin dat Zwolle weer zooveel grooter is en zooveel meer losse juffers telt: want de besten werden er bedorven. En ik heb met lieden buiten Zwolle de ondervinding opgedaan (ik bedoel leerlingen, onderwij zers uit de omliggende dorpen en buurtschappen), dat ik ze den eersten keer den besten electriseerde! Zit het 'em in de moderne wereldstadgeest van lichtzinnig heid en platte zinlijkheid, die in Zwolle al weer meer heerscht dan in kleine steden, dan in het geïsoleerde Zierikzee en op het platte land? De meeste dezer onderwijzers zijn niet in Zierikzee maar in de Schouwensche dorpen in betrek king. Twee dier heerett nemen ook les bij me: en ik dank het lotdat me met deze menschen heeft saamgebracht heeft: zaagt gij ze eens (het zijn twee vrienden), dan zoitdt ge mij zoo op 't zien feliciteeren. Ik weet wel, ik ben vatbaar voor indrukken en idealiseer de menschen die mij electriseeren en stoot de anderen die mij een afstoot geven in den afgrond van het niet. Maar ik heb eenige gesprekken met de heeren gevoerd en verzeker het u: zij zijn van die weinigen die ik tot nu toe ontmoette ivaarmee ik praten kan. Gij ziet het met één oogopslag aan de koppen aan: aan het oog, aan de vorming van het voorhoofd. De eene moet uitstekend schilderen en heeft verstand van kunst: het is mij duidelijk gebleken. De andere dat is een schrandere bliksem!, om iemand vliegen af te vangen: pas eens op, daar zit. een litterator in! Den laatsten keer dat ik nog een uurtje nagepraat had na de les, heb ik tegen mezelf gezegd: Het is toch een mooi, interessante wereld met al die oorspronkelijke schepselen. Etc. Etc. Als ik dit nu eens mooi wou uitspreken, kreeg je een ode. Als Van den Bosch deze ontboezeming neerschrijft, is hij iets meer dan een maand in Zierikzee; de passage bevat een van de weinige positief getoonzette beschrijvingen van inwoners van Zierikzee en omstreken. Ik wijs er bijvoorbeeld op dat hij verschillen tussen Zwolle en Zierikzee opmerkt, maar die niet ten nadele van Zierikzee interpreteert. In tegendeel. Ik neem aan dat de privélessen - een vierde bron van inkomsten - opleidden voor de 'hoofdakte'. Daarnaast had hij nog iemand die hij opleidde voor Nederlands M.O.. In dezelfde brief beschrijft hij dat als volgt. Dat ik een man voor Middelb. heb op te leiden, weet ge reeds. [Dat had hij op 7 april 1891 al per briefkaart laten weten -js] We hebben de eerste les gehad. Ik heb hem een overzicht van de bronnen voor de studie voor het Nederlandsch (de taal) gegeven. Daarmede kan hij straks als een fatsoenlijken man voor den dag komen, zoodat bij de examinatoren niet de onaangename gewaarwording behoeft op te komen: daar heb je weer zoo 'n middelbare vogelverschrikker. Over den man zelf 92

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2000 | | pagina 94