van cle levensmiddelen. De Kamer van Financiën moest daarover onderhandelen
met de commissarissen en boekhouder van de Slavenkas. Daaruit resulteerde het
voorstel om met terugwerkende kracht vanaf 1 november 1803 in plaats van 225
gulden per persoon 265 gulden te gaan betalen. De raad veranderde het voorstel op
25 januari 1804 in een besluit.
De secretaris-boekhouder J.C.
van Heveren met de geldkist
van de Slavenkas in het stad
huis te Zierikzee, jaren 70
van de 20ste eeuw (foto J.D. C.
Berrevoets, collectie Gemeente
archief Schouwen-Duiveland,
SP 0055).
Uitkeringen in plaats van kost en inwoning
In het bijzonder na 1803, toen met Engeland opnieuw oorlog uitbrak, werd
de koopvaardij zwaar getroffen. Het lag voor de hand om in verband met de
veranderde omstandigheden de taak en werkwijze van de Slavenkas nader onder
ogen te zien. Daarbij moest ook het aspect van het verzekeren van bemanningen
worden betrokken waarover niets officieels geregeld was. De directe aanleiding
voor de herbezinning was het controleren van de rekening in 1804. Het bleek dat
commissarissen en de boekhouder eigenmachtig en zeer ten nadele van de kas dure
verzekeringen op bemanningen hadden afgesloten. Daardoor zou het fonds, als
niet ingegrepen zou worden, geheel leeg raken. Het onderbrengen van schippers,
stuurlieden en matrozen in het Oude Mannenhuis en het Gasthuis liep gevaar.
Daarom stelde de Kamer van Politie, een andere commissie van de stadsraad, voor
een nieuw reglement voor de Slavenkas vast te stellen.
De Kamer van Politie had geconstateerd dat aanvankelijk het laten verzekeren
van bemanningen was geschied met machtiging van de raad. De commissarissen
53