nieuwe Ordonnantie op de Admiraliteit publiceren, waarin stond dat de admiraal
als plaatsvervanger van de vorst op zee de hoogste maritieme gezagsdrager was.
In samenspraak met landvoogdes Maria van Hongarije (1530-1555) kondigde
Maximiliaan een pakket aan maatregelen af om de zeevisserij te beschermen,
variërend van verplichte bewapening van de haringbuizen tot de uitrusting van
konvooischepen
Onder leiding van de admiraal werd een plan uitgewerkt om in de periode van
september tot december 1542 dertig oorlogsschepen in zee te brengen, in Vlaanderen
en Holland elk twaalf en in Zeeland zes schepen. De kosten zouden betaald moeten
worden uit een lastgeld op de aangevoerde haring en andere vis. De Hollandse
Staten weigerden aan deze plannen mee te werken. Zij erkenden het gezag van
de admiraal niet. Lange tijd liepen hun vissersschepen zonder bescherming in zee.
Alleen Vlaanderen en Zeeland leverden hun financiële aandeel in de bekostiging
van visserijkonvooiers. Door Maximiliaans machtspositie in Zeeland kon hij de
visserijbelangen van zijn steden Veere, Vlissingen en Brouwershaven uitstekend
behartigen. Dankzij zijn invloed werd de Zeeuwse visserij wel geregeld beschermd
tegen het optreden van Franse en Schotse kapers.14
Tijdens de vierde Habsburgse-Franse oorlog (1542-1544) vond er overleg plaats
tussen vertegenwoordigers van de Franse koning en Karei V om afspraken te
maken over de vrije haringvaart gedurende de oorlog. Maar dit leidde uiteindelijk
tot niets.15 Wel maakte Karei V in 1543 en 1544 met de Engelse koning afspraken
over een gecombineerd optreden van hun vloten tot beveiliging van de zee en over
aanvallende acties tegen hun gezamenlijke vijand, de Franse koning. Uiteindelijk
begeleidde Maximiliaan in juni 1544 met zijn oorlogsvloot een grote Engelse
invasievloot van Dover naar het Franse vasteland. Mede door dit machtsvertoon
konden de vissers in dat jaar tamelijk ongehinderd hun nering uitoefenen.16
De vissers van Brouwershaven vertrouwden echter niet volledig op de kundigheid
van Maximiliaan. Zij namen ook zelf initiatieven om mogelijke schade op zee
enigszins beperkt te houden. Jan Jorisse vroeg aan 'mij heere den admirael'
toestemming om een kaperschip te mogen uitrusten.17 Op diverse zittingen van
de Brouwse schepenbank lieten reders en stierlieden allerlei afspraken vastleggen
voor het geval dat hun vissersschepen toch door de vijand werden genomen. Zo
spraken Jan Pape, Adriaen Cornelis en Evert Quirijns af dat als één van hen in
een gevangenis terechtkwam, hij dagelijks een stuiver betaald zou krijgen tot het
moment dat hij weer in Brouwershaven was teaiggekeerd. Andere reders gingen
nog verder en beloofden dat eventuele gevangenen binnen zes weken zouden
worden vrijgekocht. Het schip en de uitrusting mochten hiervoor zelfs verkocht
worden om aan voldoende losgeld te komen.18 Drie inwoners van Brouwershaven
stelden zich borg voor stierman Corstiaan Adriaens de Smidt. Als hij genomen
werd, kon hij op een bedrag van 72 gulden rekenen.19 Geleijn Jansz. en Leendert
Gaenders beloofden, indien één van hun haringbuizen werd genomen, elkaar zelfs
120 gulden te geven.20
Ook in latere jaren werden dit soort bentafspraken gemaakt. Opvallend was de
onderlinge afspraak die stierman Cornelis Gaenders en Claes Willems in 1543
maakten. Schadeposten die voortvloeiden uit een ontmoeting met of achtervolging
door een vijandelijk schip zouden zij gezamenlijk dragen. Expliciet hiervan
uitgesloten was schade veroorzaakt door 'zee oft zandt'.21
Helaas blijft onduidelijk hoeveel vissers uit Brouwershaven in deze oorlogsjaren de
dupe werden van vijandelijke acties. Dat er op zee een en ander aan de hand was,
11