16.
E
Ze
dat zelfs de vorsten van het land meer
als reeds allg hoop
lt Voorne, redds
zes jaar overstroomd was en geen enkele rieuwe dijk aan het watergeweld kon
weerstaan. In een oorkonde van 1220 lezen we dat men nooit tevergeefs zijn
toevlucht tot de Cisterciënsers van Ter Doest genomen heeft.
cössenisse was in 1290 voor de zoveelste maal overstroomd. Tevergeefs beproef
den de bewoners in de zomer de polderdijken dicht te maken. De afgevaardigden
van de graaf, waaronder zijn oppertoezichter de Cisterciënser monnik Ystaas, -
en andere bekwame mannen, slaagden er de volgende zomer evenmin in.
Toen namen op zijn verzoek de monniken van Ter Duinen het werk ter hand,
zagen zich verplicht om grote sommen gelds te lenen tegen hoge interest,
zelfs woekerinterest, maar hun dijken, de derde zomer aangelegd, hielden stand.
Zij ontvingen dan ook deze ingedijkte landen die aan de Graaf, krachtens de
wet van het land, waren vervallen. Nu haalt men nog altijd de oude wets- of
gewoonteregel aan: Wie niet helpt dijken, verliest zijn land.
/De abdij Ter Doest stond, op diens verzoek
Zo heeft men min of meer een begrip van de geweldige moeilijkheden die zich
voordeden bij het droogleggen van die polders. Bijna voortdurend was men daar
aan bezig, want de zee, die deze eilanden langs alle kanten kon berieken,
spaarde natuurlijk deze streek niet.
De grote dijkenbouwers zijn gekomen toen de Orde '.mn Sint Bernardus, de
Cisterciënsers, hun kloosters in deze streken bouwden. Vooral de twee grote
Vlaamse Cisterciënserabdijen Ter Duinen bij Veurne en Ter Doest bij Lisse-
weghe beheersten, van boven Duinkerken af rot in Holland, geheel de kust en
de oevers der Zeeuwse wateren. Vandaar dat ook de grote vrouwrenkloosters die
op deze eilanden ontstonden bijna allen aan een dezer kloosters onderworpen
waren. Zo begrijpt men gemakkelijk dat deze kloosters vele grondbezittingen
verwierven dank zij hun noeste en taaie arbeid. Deze uitbreiding werd ook
nog in de hand gewerkt doordat de Cisterciënserorde van het begin af aan
in hun abdijen een nieuw instituut had ingevoerd, n.l. de z.g. lekebroeders
die uitsluitend voor de handenarbeid te zorgen hadden.
Hun bekwaamheid was zo algemeen erkend,
malen de Cisterciënsers ter hulp riepen bij- het bedijken,
verdwenen was./de Burggraaf van Zeeland bij toen zijn land
De geschiedenis van Zeeland of liever van deze eilandenreeks is een geschie
denis van een eeuwenlange strijd om de zee en de talrijke rivieren voort
durend in bedwang te houden. Ook op de kloosters zelf had dit zijn weerslag.'
Zo verhalen enkele grote geleerde Monniken van Ter Duinen, uit deze streken
afkomstig,* hoe het dikwijls gebeurde dat de Paters moesten verspreid worden
over verschillende andere kloosters van de Orde omdat er geen voedsel uit de
overstroomde polders kon gehaald worden of omdat alle brandstof ontbrak, die
gedolven werd in de moerassen, of ook wegens de overgrote schulden waarin de
Abdijen zich hadden moeten steken om aan de overstromingen het hoofd te kun
nen bieden.
De grote kapitalen die de kloosters hieruit putten, stelden hen verder in
staat om deze reuzearbeid tot een goed einde te brengen. Van al deze eilanden
waar de Cisterciënsers van Ter Duinen en Ter Doest bezittingen hadden kwamen
roepingen voor het kloosterleven voort, zowel voor Priestermonnik als leke-
broeder. Deze mensen hadden de nuttige arbeid der monniken gezien en onder
vonden; en met veel enthousiasme boden ze zich aan om ook hun volk te dienen
op deze zo onbaatzuchtige wijze en om daardoor tevens langs de weg van de
Evangelische raden hun ziel te heiligen.
De leiding van het klooster met zijn uitgestrekte bezittingen, de geestes
arbeid en het plechtige dagelijkse koorgebed, werd door de priestermonniken
verzorgd, het zijn de lekebroeders, die onder leiding van bekwame monniken
het grote werk van de droogleggingen hebben tot stand gebracht.